Adam Mickiewicz, 1798 - 1855

Ik geef mijn paard de sporen en jaag het door de stormen;
Bossen, valleien, rotsen, opvolgend, in een stortvloed
Zij schieten langs mijn benen terwijl ik razend voort moet;
'k Wil mijn geest verliezen, in deze kolk van vormen.

En als 't onwillig paard aan mijn bevel wil tornen,
De bonte wereld kleur verliest in het dodelijk duister,
Zien mijn brandende ogen, als gebroken spiegels ontluisterd
In 't gestorven bos slechts het gekruip van wormen.

Stilte nu, ik vat geen slaap, ik zoek de rust aan 't strand
Donker en krom gebogen raast een golf naar voren,
Ik richt naar haar mijn blik, ik reik naar haar mijn hand,

Dan slaat zij op mijn ogen, 't schuim spoelt in mijn oren;
Ik wacht; als een bootje door een maalstroom overmand,
Heeft nu mijn geest even de herinnering verloren.


Paul Eluard (1895 - 1952)

Your voice, your eyes
your hands, your lips
Our silences, our words
Light that goes
light that returns
A single smile between us both
In quest of knowledge
I watched night create day
while we seemed unchanged
beloved of all, beloved of one alone
your mouth silently promised to be happy
Away, away, says hate
never, never, says love
A caress leads us from our childhood
Increasingly I see the human form
as a lover’s dialogue
The heart has but one mouth
Everything ordered by chance
All words without aforethought
Sentiments adrift
Men roam the city
A glance, a word
Because I love you
Everything moves
To live, only advance!
Aim straight for those you love
I went towards you, endlessly towards the light
If you smile, it is to enfold me all the better
The rays of your arms pierce the mist



Ik ben voor bijna alles bang geweest:
voor ’t donker, voor figuren op het kleed
voor stilte, voor de schorre kreet
van de avondlijke venter, voor een feest,
voor kijken in de tram en voor mezelf.
Dat zijn nu angsten, die ik wel vertrouw
Er is één ding gekomen, dat ik boven alles vrees
en dat mij kan vernietigen; dat ik bedelf
onder een vracht van rede, tot het wederkeert:
dat is het nuchtere gezicht van mijn mevrouw
wanneer zij ’s morgens in de kamer treedt
samen met het ontluisterd licht en dat ik weet
wat ze zal zeggen: nog geen brief, juffrouw.