Tjitske Jansen
Als iemand mij nou maar
had opgeraapt
en in zijn zak gestopt
en daar gelaten had,
dat af en toe een hand mij vond,
voelde hoe zacht ik was
en dan weer losliet.
Of op de vensterbank gelegd,
op 't nachtkastje,
in een rommeldoos.
De keukenla!
Ik heb nog nooit een reis gemaakt,
ik moest zo nodig wortel schieten.
Als iemand mij nou maar had opgeraapt,
er was niets aan de hand geweest,
ik was kastanjebruin geweest,
ik had geglansd, geglansd,
wat later was ik wat gaan rimpelen,
en dan, nou ja, maar nu,
nu moet ik onvrijwillig transformeren
en niet zo n beetje ook.
En steeds als ik zo ongeveer
gewend ben aan mijn nieuwe vorm,
steeds als ik zo min of meer
geaccepteerd heb
dat ik ben zoals ik ben,
dan ben ik alweer anders.
En als het nu zo was dat ik gekozen had
om zo te zijn, dat ik het wilde:
steeds een ring erbij,
zoveel soortgenoten aan mijn takken
in hun veilig stekelhuis,
zo anders dan ikzelf,
maar wat weet ik het nog goed.
Ik heb het opgegeven
te zijn zoals ik ben.
Ik groei maar mee
met wie ik worden zal.
Af en toe hoor ik
Dat iemand zegt
Hoe mooi ik ben.
In mijn schaduw
gebeuren dingen
die de moeite waard zijn.