Multatuli



Het gebed van van den onwetende 

Ik weet niet of we zyn geschapen met 'n doel,
Of maar by toeval daar zyn. Ook niet of een God
Of... Goden zich vermaken met ons leed, en schimpen
Op de onvolkomenheid van ons bestaan. Als dit zo waar'
Zou 't vreeselyk zyn! Aan wien de schuld
Dat zwakken zwak zyn, kranken krank en dommen dom?

Wanneer we zyn gemaakt met opzet, met 'n doel.
En door onze onvolkomenheid dat niet bereiken...
Dan valt de blaam van al 't verkeerde op ons niet,
Op 't maaksel niet... maar op den Maker ! Noem hem ZEUS,
Of JUPITER, JEHOVAH, BAAL, DJAU... om 't even:
Hy is er niet, of hy moet GOED zyn, en vergeven,
Dat wy hem niet begrypen. 't Stond aan hem
Zich te openbaren, en dit deed hy niet ! Had hy 't gedaan,
Hy hadde 't zoo gedaan, dat niemand twyflen kon,
Dat ieder zeide: ik ken hem, voel hem, en versta hem.

Wat anderen nu beweren van dien God te weten,
Baat my niet. Ik versta hem niet ! Ik vraag waarom
Hy zich aan anderen openbaarde, en niet aan my?
Is 't eene kind den vader meer naby dan 't andre?
Zoolang een menschenzoon dien God niet kent,
Zoolang is 't laster te geloven aan dien God!
't Kind dat vergeefs den vader aanroept doet geen kwaad...
De vader die vergeefs zyn kind laat roepen, handelt wreed.
En schooner is 't geloof: daar is geen vader,
Dan dat hy doof zou zyn voor z'n kind!

Misschien zyn we eenmaal wyzer! Eens misschien
Zien we in dat Hy er is. dat Hy ons gadesloeg,
En dat z'n zwygen oorzaak had, en grond. Welnu,
Zoodra wy 't weten, is de tyd van loven daar,
Maar eerder niet... thans niet! 't Zou God verdrieten,
Te ontwaren dat we hem aanbaden zonder grond,
En dwaasheid is 't, de donkere onwetendheid van heden
Te willen helder maken met een licht... dat nog niet schynt.

Hem dienen ? Dwaasheid : Had Hy dienst begeerd,
Hy hadde ons geopenbaard op welke wys,
En ongerymd is 't, dat Hy van den mensch verwacht:
Aanbidding, dienst en lof... terwyl Hyzelf
Omtrent de wyze hoe, ons in 't onzekere liet.
Wanneer wy God niet dienen naar zyn zin...
Dan is 't Zyn schuld, Zyn schuld, en onze schuld is 't NIET!

Intusschen - tot we wyzer zyn - is goed en kwaad dan een?

Ik zie niet in waartoe een God ons dient, in 't scheiden
Van 't booze en 't goede. Integendeel! Wie 't goede doet
Opdat een God hem loonen zou, maakt juist daardoor
Het goede tot iets kwaads, tot handel. En wie boosheid vliedt,
Uit vrees voor de ongenade van dien God is... laf!

Ik ken u niet, o God! Ik riep U aan, ik zocht,
Ik smeekte om antwoord, en Gy zweegt! Ik wou zo graag
Uw wil doen... niet uit vrees voor straf, uit hoop op loon,
Maar zoals 't kind den wil zyns vader doet... uit liefde!
Gy zweegt... en alty zweegt Ge!

En ik dool rond, en hyg
Naar 't uur, waarop ik weten zal dat Gy bestaat...
Dan zal ik vragen: "Vader, waarom nu voor 't eerst
Uw kind getoond dat het een vader had,
En dat het niet alleen stond in den stryd,
Of waart Ge er zeker van, dat ik Uw wil zou doen
Ook zonder dien te kennen? Dat ik, onbewust
Van uw bestaan, U dienen zou, zoals Ge wilt gediend?
Zou 't waar zyn?

Antwoord, Vader, als Ge daar zyt, antwoord !
Laat niet Uw kind vertwyflen, Vader! Blyf niet stom
Op 't bloedig afgeperst lama sabacthani !
Zo kermt de onwetende aan z'n zelfgekozen kruis,
En krimpt van pyn, en jammert dat hem dorst...
De wyze - hy die wel weet... wel God kent - bespot den dwaas,
En rykt hem gal, en jubelt: "hoor, hy roept z'n vader!"
En prevelt: "dank, o Heer, dat ik niet ben als hy!"
En zingt 'n psalm: "welzalig hy die in der boozen raad
Niet zit, en niet op 't vuile pad der zondaars gaat...
De wyze...sluipt ter-beurse, en schachert integralen.
De vader zwygt....o God, er is geen God!

's-Hage, 26 Februari 1861


Jan Jacob Slauerhoff

DE EENZAMEN

Stil sta ik in de steppe,
De doffe zon gaat onder,
De schrale maan verschijnt.


Het gras dampt, klam en vochtig,
De grond blijft stijf bevroren
In heete korte zomer:
t Blijft winter in de zomer.



De klokjes zijn nog hoorbaar,
Het rulle spoor nog zichtbaar,
De kar is al verdwenen.


Ja, alles gaat, verdwenen
Wat over is gebleven
Is lief maar onvoldoende
Om op te leven.


Gerrit Achterberg

Zestien
I
Laat mij aan u ontstaan,
wezen van zestien jaar.
Ik heb nog niet geleefd
dan enkel maar om dood te gaan,
als ik mijn naam niet heb gegrift
onder het vers, dat in u ligt.
Het vangt met deze strofe aan.
II
Wezen buiten de wet.
Afspraken met
sterren en eigen leden
voor eeuwig en zonder reden.
III
Van het meisje van zestien jaar
zijn dit de borsten; neem ze maar
zegt ze, je handen dorsten er naar;
en mij is het even wonderbaar:
hoe door mij heen een verte valt
met een zoetheid zonder oponthoud,
die zich tot een firmament versmalt
‘s nachts buiten mijn raam.
IV
Nu ik het samenzijn beleef
met het meisje van zestien jaar:
o beginsel des levens, geef
dat ge nog in mij klaar
ligt nu zij het stof wegveegt
uit mijn haar met haar handen en haar.
V
Om het bloed dat in haar parelt,
heilig u, mijn handen.
Dit is het eerste in de wereld.
Hierom is niet veranderd
het paradijs: Adam wandelt
met God; noemt, slaapt en vindt
hetzelfde lichaam dat ik vind.
Dezelfde wondere warande
gloeit buiten in de wind.

Willem Kloos

Van De Zee

Aan Frederik van Eeden

De Zee, de Zee klotst voort in eindelooze deining,
De Zee waarin mijn ziel zichzelf weerspiegeld ziet;
De Zee is als mijn Ziel in wezen en verschijning,
Zij is een levend Schoon en kent zichzelve niet.

Zij wischt zich zelven af in eeuwige verreining,
En wendt zich altijd om en keert weer waar zij vliedt,
Zij drukt zichzelven uit in duizenderlei lijning
En zingt een eeuwig-blij en eeuwig-klagend lied.

O, Zee was Ik als Gij in al Uw onbewustheid,
Dan zou ik eerst gehéél en gróót-gelukkig zijn;

Dan had ik eerst geen lust naar menschlijke belustheid
Op menschelijke vreugd en menschelijke pijn;

Dan wás mijn Ziel een Zee, en hare zelfgerustheid,
Zou, wijl Zij grooter is dan Gij, nóg grooter zijn.


Konstantínos Kaváfis

At the Theatre

I was bored with looking at the stage,
and raised my eyes towards the boxes.
In a box I saw you,
strangely beautiful, corruptly youthful.
And what I had been told about you
in the afternoon came back to me at once,
aroused my mind and body.
And while I gazed in fascination at
your weary beauty and your weary youth,
at your fastidious attire,
I pictured you, imagined you
the way they’d told me of you in the afternoon.


J.C. Bloem

Wat klaagt ge, o zwakke ziel, nu dat de zon gaat dalen?
De dag was lang en heet, en zijn geluk niet veel -
Maar laat den ijdelen hun vege zegepralen:
Beetren zijn heegegaan, en met een minder deel.