Van De Zee
Aan Frederik van Eeden
De Zee, de Zee klotst voort in eindelooze deining,
De Zee waarin mijn ziel zichzelf weerspiegeld ziet;
De Zee is als mijn Ziel in wezen en verschijning,
Zij is een levend Schoon en kent zichzelve niet.
Zij wischt zich zelven af in eeuwige verreining,
En wendt zich altijd om en keert weer waar zij vliedt,
Zij drukt zichzelven uit in duizenderlei lijning
En zingt een eeuwig-blij en eeuwig-klagend lied.
En wendt zich altijd om en keert weer waar zij vliedt,
Zij drukt zichzelven uit in duizenderlei lijning
En zingt een eeuwig-blij en eeuwig-klagend lied.
O, Zee was Ik als Gij in al Uw onbewustheid,
Dan zou ik eerst gehéél en gróót-gelukkig zijn;
Dan zou ik eerst gehéél en gróót-gelukkig zijn;
Dan had ik eerst geen lust naar menschlijke belustheid
Op menschelijke vreugd en menschelijke pijn;
Op menschelijke vreugd en menschelijke pijn;
Dan wás mijn Ziel een Zee, en hare zelfgerustheid,
Zou, wijl Zij grooter is dan Gij, nóg grooter zijn.
Zou, wijl Zij grooter is dan Gij, nóg grooter zijn.