Hagar Peeters

Ook liefdes sneuvelen

Niet op het slagveld
of op een papaverveld,
niet zozeer in een 
zonovergoten boerenweide
gaan ze te gronde
maar tussen twee lippen
die op een onbewaakt ogenblik
het verkeerde zeggen. 

Vervolgens groeien
de momenten van misspreken uit
tot verkeerd begrepen zinnen tot 
redeloze redenen waarom, 
gestut door teder geheven vingers
de liefde wurgend die ze omhelzen
in een steeds groter liefhebben

en aan haar definitieve eind
komt de liefde ten slotte
onder de slagen van wimpers
(het zijn zwepen voor de fijngevoelige)
van de verkeerde oogopslag. 

De ogen daarachter
hebben het altijd geweten
voor het doek viel van de wimpers
de vingers en de woorden. 


Horatius

Schip, pas op, nieuwe golven zullen je terug naar zee
voeren! Waar wil je heen? Blijf liever vast in de
haven. Kijk toch, de riemen
zijn van je flanken weggerukt.

De mast kraakt door de kracht van een zuidwestenwind,
de scheepsra kreunt en je kiel is niet met kabeltouw
gesjord; zij kan het geweld van
golven amper verduren!

Je zeil is aan flarden, het boegbeeld is niet meer
voor de zoveelste maal door jou te vermurwen.
Hoezeer jij, Pontische pijnboom,
dochter van het vermaarde woud,

pronkt met je afkomst, trots op een naam -vergeefs:
een bange zeeman heeft geen vertrouwen in
scheepslak. Als je niet oppast,
word je een speelbal der winden.

Tot voor kort wekte jij mijn onrust en weerzin op,
nu het pijnlijk gemis van een niet gering zorgenkind:
mijd de zee die zich uitspreidt
om Cycladische schittering.


Wislawa Szymborska

Niets tweemaal
Niets gebeurt tweemaal en niets
zal tweemaal gebeuren. Geboren
zonder kundigheden, sterven we
dus als onervaren senioren.
Ook al zijn we nog zo hardleers
op de grote school van ’t leven,
geen winter, geen zomer wordt ons
nog een keertje opgegeven.
Niet één dag keert ooit terug,
twee nachten zijn nooit identiek,
geen kus is als een andere,
elke oogopslag is weer uniek.
Gisteren noemde iemand plots
in mijn bijzijn luid jouw naam
- het leek alsof een rode roos
naar binnen woei door het raam.
Nu we samen zijn vandaag,
haal ik mijn blik van je gezicht.
Een roos? Hoe ziet een roos eruit?
Is dat een bloem? Een steen wellicht?
Onzalig uur, onnodige vrees,
waarom bemoei jij je ermee?
Je bent – je moet voorbijgaan.
Je gaat voorbij – en alles is oké.
Lachend en elkaar omhelzend
verzoenen we ons met elkaar,
ook al zijn we zo verschillend
als twee druppels zuiver water


Rutger Kopland

Al die mooie beloften

De grazige weiden, vader, de wateren
der rust, ik heb ze gezocht en inderdaad
gevonden, ze waren nog mooier dan jij
me had beloofd, prachtig, prachtig.

En in dit liefelijk landschap uw zoon,
door de boeren hier aan een boom
genageld, maar geen spoor van geweld
of verzet, alleen maar vrede, vader.

Zijn dode ogen bekijken verdrietig de
resten van rozen aan zijn voeten,
om zijn mond spelen eeuwige vragen,

waarom toch, wie ben je, waar was je,
e.d. Maar boos, nee, boos lijkt hij niet
geweest, niemand is schuldig, niemand.