Ik stel mij meer dan eens gestrenge vragen,
En onderzoek mijn ziel en zie haar aan;
Vele verlangens heeft zij zien vervagen,
En veel is aan het lot al afgestaan.
Aan 't voorjaar met zijn overdadigheid,
En dag na dag doet nevelsluiers vallen
Over het Eden van die kindertijd.
In het geheim een onbekende kracht,
Hoe stralen daar de sterren, feller levend
Naarmate 't duister toeneemt met de nacht.
Vervuld wordt, zij het anders dan gedacht,
Dat ieder vroeg of laat de ogen opent,
Dat wij ons doel bereiken, onverwacht;
Dat elk gevallen bloempje vruchten draagt,
Dat er verzoening is voor alle boosheid,
Dat er een antwoord is voor elke vraag.