Osip Mandelstam (1891-1938)

Ik ben voor het verhevene beducht, 
een soort van hoogtevrees waaraan ik lijd.
Voor mij volstaat een zwaluw in de lucht,
een klokkentoren die de wolken splijt!

Op houtwerk dat een afgrond overbrugt
hoor ik, voetganger van vervlogen tijd,
behalve een aanzwellend sneeuwgerucht
de stenen klokslag van de eeuwigheid.

Maar toch zal ik die reiziger niet zijn
die langs het uitgebloeide lover schiet,
en in mij zingt oprecht gevoelde pijn.

Heus, een lawine is in het verschiet! 
En hoe ik ook van klokgegalm geniet,
muziek behoedt je niet voor een ravijn.


Nikolai Nekrasov (1821-1878)

Ik had een droom, ik wilde springen
Vanaf een steile rots in zee,
Toen hoorde ik een engel zingen,
Een prachtig lied van licht en vree:
'Wacht, in de lente zal ik komen!
De nevel in uw hoofd verdwijnt,
De slaap wordt van uw oog genomen,
En zie: de nieuwe mens verschijnt.
De muze zal ik haar stem hergeven,
Een nieuw geluk zei u voorspeld,
Een rijke oogst zult gij beleven
Van uw nog ongedorste veld'.


Osip Mandelstam (1891-1938)

Tederder dan teder
je lief gelaat,
breekbaarder dan breekbaar
je bleke hand,
ver van heel de wereld
houd jij je staand,
en hoe je bent
viel niet af te wenden.

Ook niet af te wenden
is je verdriet,
de vingers, rank,
van je warme handen,
de zachte klank
van wat jij manhaftig
ter sprake brengt,
het ver verschiet
waaraan je denkt...


Osip Mandelstam (1891-1938)

Wind strijkt door mijn schaarse haren, 
Nu nog biechten heeft geen pas,
Hakken slijten met de jaren -
Zo deed tijd met wat ik was.

't Leven komt zichzelf te boven,
Klank verliest zijn helderheid,
Iets ontbreek onafgebroken,
Voor herinneren geen tijd.

Neergang kun je niet ontkomen,
En ik merk het keer op keer,
Hoe jij vroeger placht te stromen,
Bloed, zo stroom je nu niet meer.

Het bewegen van mijn lippen
Is dus niets voor niets geweest,
Niet in staat de bijl te ontglippen,
Viert een boomtop moedig feest.


A.E. Housman (1859-1936)

’Tis spring; come out to ramble
The hilly brakes around,
For under thorn and bramble
About the hollow ground
The primroses are found.

And there’s the windflower chilly
With all the winds at play,
And there’s the Lenten lily
That has not long to stay
And dies on Easter day.

And since till girls go maying
You find the primrose still,
And find the windflower playing
With every wind at will,
But not the daffodil,

Bring baskets now, and sally
Upon the spring’s array,
And bear from hill and valley
The daffodil away
That dies on Easter day.

't Is Lente! Weg die luiken!
De velden in! Kom op!
Daar, naast en onder struiken
van dal tot heuveltop
staan primula’s in knop.

Primula’s, anemonen
ravotten in de wind
met vastenavondkronen
die man of vrouw of kind
met pasen niet meer vindt.

In mei, als meisjes strelen,
zien we nog keer op keer
de lentebloemen spelen
in alle wind en weer,
maar narcissen niet meer.

Dus nú! Trek nú ten aanval
op wat de lente heeft.
Pluk nú wat kort bestaan zal.
Néém wat de narcis geeft
die maar tot pasen leeft! 



Fernando Pessoa (1888-1935)

Aan de vooravond van nooit vertrekken
Hoeft men teminste geen koffers te pakken
Noch plannen op papier te zetten,
Met onbedoelde begeleiding van wat men vergeet,
Voor het vertrek, vrijblijvend nog, de dag daarop.
Men hoeft niets, niets te doen
Aan de vooravond van nooit vertrekken.
Welk een rust niets meer te hebben om van uit te rusten!
Grote gemoedsrust, de gemoedsrust zelfs geen schouderophaal op te brengen
Voor dit alles, alles al gedacht te hebben,
Is het, welbewust te zijn beland bij niets.
Grote vreugde als geen vreugde meer van node is:
Een omgekeerde buitenkans.
Hoe vele malen lang reeds leef ik
Het vegatieve leven van het denken!
Alle dagen,sine linea,
Rust in ruste, rust...
Grote gemoedsrust...
Welk een vrede, na zo vele reizen, geestelijke en lichamelijke!
Hoe heerlijk kijken is het naar de koffers, starend als naar niets!
Sluimer, mijn ziel, sluimer!
Grijp je kans en sluimer!
Sluimer!
Kort is de tijd die je gegund is! Sluimer!
het is de vooravond van nooit vertrekken!


Ellen Warmond (1930-2011)

LAO TSE IN ZAKFORMAAT 

Alles is mogelijk maar
men moet niets willen 
geen stampende lans naar de kans
men moet niet willen maar weten

en het is mogelijk
dat wij het weten leren
maar het is uiterst 
onwaarschijnlijk



Gerrit Achterberg (1905-1962)

Een lichaam, blind van slaap.
Staat in mijn armen op.
Ik voel hoe zwaar het gaat.
Dodenpop.
Ik ben een eeuwigheid te laat.
Waar is je hartenklop?

De dikke nacht houdt ons bijeen
en maakt ons met elkaar compact.
'Om Godswil laat me niet los,
mijn benen zijn geknakt',
fluister je aan mijn borst.

Het is of ik de aarde tors.
En langzaam kruipt de mos
over ons standbeeld heen.


Wislawa Szymborska (1923-2012)

Hij heeft zijn zinnen op het geluk gezet 
en op de waarheid 
en de eeuwigheid, 
kijk hem eens!


Ida Gerhardt (1905 - 1997)

Men zette op de boerderij
in de opkamer het bed voor mij.

En daar ik vreemd ben aan hun taal
brengt men mij zwijgende het maal.

Ik ben alleen: een eenzaamheid
die tot in huid en haren bijt.

Het licht verschuift aan het beschot.
Ik worstel zwijgende met God.