Ik ben voor het verhevene beducht,
een soort van hoogtevrees waaraan ik lijd.
Voor mij volstaat een zwaluw in de lucht,
een klokkentoren die de wolken splijt!
Op houtwerk dat een afgrond overbrugt
hoor ik, voetganger van vervlogen tijd,
behalve een aanzwellend sneeuwgerucht
de stenen klokslag van de eeuwigheid.
Maar toch zal ik die reiziger niet zijn
die langs het uitgebloeide lover schiet,
en in mij zingt oprecht gevoelde pijn.
Heus, een lawine is in het verschiet!
En hoe ik ook van klokgegalm geniet,
muziek behoedt je niet voor een ravijn.