die aan de aardas, aan de aardas zuigen,
speur ik mijn tijdperk, kan er bovendien
om niet en uit het hoofd nog van getuigen...
Ik zing niet, heb in schilderen geen zin,
de zwartgestemde strijkstok ligt terzijde:
ik drink alleen het leven gulzig in
en mag de sluwe wespen graag benijden.
O dat het ooit gegeven wordt aan mij,
in zinderende zomergloed verloren,
aan slaap en droom en dood voorgoed voorbij,
de aardas en haar wenteling te horen...