Het is altijd hoekje om
en spurten naar de dood,
rennen zo snel je maar kan.
Wil je hem begrijpen.
En dan een warme rilling
van opluchting door je lijf.
Dat het levenlang denken
over is, nu je thuiskomt.
Gered uit een plas:
Gods tedere herinnering aan jou.
Een afgeprijsde teddybeer.
Je bloed is blijven liggen.
Maar het is altijd een dans
van bladeren rond een regenjas.
Een leven dat dronken zwalpt
op straat. Wanneer ik aan je denk.
Altijd een mist die voorbij rolt,
ons beiden omsluit. Wanneer jij
met je handen een sigaret omkranst.
Het lege landschap waar we woonden
naast elkaar:
voor jou is het uit. Voor mij
gaat een vriendschap nu beginnen.
In het vlammetje met je hoop.