TABOE
Ik zie met steeds opnieuw bedwongen schrik
al wat er al voorbij is onder ogen,
de jaren die mij zomaar zijn ontvlogen,
de schijngestalten van mijn eigen ik.
Ik zie met steeds opnieuw bedwongen schrik
al wat er al voorbij is onder ogen,
de jaren die mij zomaar zijn ontvlogen,
de schijngestalten van mijn eigen ik.
De schaarse tijd waarover ik beschik,
tegen de tijd die weg is afgewogen,
vervult mij schrijnend van mijn onvermogen;
het einde schuilt in ieder ogenblik.
Toch leef ik telkens naar een toekomst toe,
alsof ik nog met eeuwigheden reken,
en doe gewoon de dingen die ik doe.
Dat morgen misschien niet meer aan zal breken,
voor jou, voor mij, voor ons, is een taboe,
waarover ik niet hardop durf te spreken.