Czeslaw Milosz (1911 - 2004)

Op zekere leeftijd

Wij wilden zonden bekennen en er was niemand aan wie.
De wolken wilden ze niet aanhoren, noch de wind
Die een voor een alle zeeën bezoekt.
Het lukte ons niet de dieren te interesseren.
De honden, ontgoocheld, wachtten op een bevel.
De kat, immoreel als altijd, viel in slaap.
Een persoon, ons schijnbaar genegen,
Was niet geneigd te luisteren naar wat vroeger gebeurd was.
Gesprekken met anderen, bij wodka of koffie,
Hoefden we niet te rekken na het eerste signaal van verveling.
Het zou vernederend geweest zijn een man met diploma
Per uur te betalen voor een luisterend oor.
Kerken. Misschien de kerken. Maar wat daar bekennen?
Dat wij onszelf ooit mooi en edel vonden,
Maar dat later, op deze plaats, een afzichtelijke pad
De dikke spleetogen opent
En men weet: ‘Dat ben ik’…