dan het huis uitsluipen
zacht de deur dichttrekken
achter je bestaan en niet
terugkeren. Je blijft
iemand op wie wordt gewacht.
een soort van blijven. Niemand
wacht want je bent er nog.
Niemand neemt afscheid
want je gaat niet weg.
Zie je ik hou van je,
ik vin je zoo lief en zoo licht -- je oogen zijn zoo vol licht, ik hou van je, ik hou van je.
En je neus en je mond en je haar
en je oogen en je hals waar je kraagje zit en je oor met je haar er voor.
Zie je ik wou graag zijn
jou, maar het kan niet zijn, het licht is om je, je bent nu toch wat je eenmaal bent.
O ja, ik hou van je,
ik hou zoo vrees'lijk van je, ik wou het helemaal zeggen -- Maar ik kan het toch niet zeggen. |
Een stille dag is om mij heen
en in mij is het leven flauw,
ik voel de angst des wezens nauw
en ben in mijne vrede alleen.
Is er in mij de aandacht niet
van verzen en hun stil verricht
inschikken tot dit klein gedicht
van iets geluk en licht verdriet?
dat gij nog eens mij waart nabij
en ik u koel en zuiver vond
en wel in droefenis verstond
het verre tusschen u en mij.