1.
Ik loop door een straat.
Er is een diep gat in het trottoir
Ik val erin.
Ik ben verloren... ik ben radeloos.
Het is mijn schuld niet.
Het duurt eeuwig om een uitweg te vinden.
2.
Ik loop door dezelfde straat.
Er is een diep gat in het trottoir
Ik doe alsof ik het niet zie.
Ik val er weer in.
Ik kan niet geloven dat ik op dezelfde plek ben.
Maar het is mijn schuld niet.
Het duurt nog lang voordat ik eruit ben.
3.
Ik loop door dezelfde straat.
Er is een diep gat in het trottoir
Ik zie dat het er is.
Ik val er weer in... het is een gewoonte.
Mijn ogen zijn open.
Ik weet waar ik ben.
Het is mijn schuld.
Ik kom er direct uit.
4.
Ik loop door dezelfde straat.
Er is een diep gat in het trottoir
Ik loop eromheen.
5.
Ik loop door een andere straat.
Freek de Jonge
WEES NIET BANG
Wees niet bang, je mag opnieuw beginnen
vastberaden of aarzelend op de tast
hou je aan de regels, volg je eigen zinnen
Laat die hand maar los of hou er juist een vast.
Wees niet bang voor al te grote dromen
Ga, als je het zeker weet en als je aarzelt, wacht
Hoe ijdel zijn de dingen die je je hebt voorgenomen
Het mooiste overkomt je, het minste is bedacht.
Wees niet bang voor wat ze van je vinden
Wat weet je van een ander als je jezelf niet kent
Verlies je oorsprong niet door je te snel te binden
Het leven lijkt afwisselend maar zelfs de liefde went.
Wees niet bang, je bent een van de velen
En tegelijk is er maar een zoals jij.
Dat betekent dat je vaak zult moeten delen
En soms zal moet zeggen: laat me vrij.
Herman de Coninck (1944 - 1997)
Verlanglijstje
Geef mij Nescio en Tsjechov, oude boeken.
Geef mij na mijn zoveelste kale reis
iemand die mij twee haren uittrekt
en glimlachend zegt: je wordt grijs.
Geef mij alles en zeg: het is niets.
Geef mij niets en zeg: dat is alles.
Geef mij mezelf, geef mij jou.
Ik heb gezocht naar wist ik maar wat.
Geef mij nu eindelijk
wat ik altijd al had.
Jacqueline E. van der Waals
In het hooi
Ik lag in het hooi,
De hemel was mooi,
Mijn bed zacht en goed,
En het geurde zoo zoet.
Ik keek met een zucht
Van genot naar de lucht.
Mijn geluk was als dat
Van een spinnende kat.
En ik dacht: "Zoo meteen
Moet ik op, moet ik heen -
Maar ik weet nog niet, hoe
Ik dat kan, ik dat doe.
Als nu spelenderwijs
Mij de Man met de Zeis
Had gemaaid als het gras,
Dat dit hooi eenmaal was.
Ik behoefde niet op
Meer te staan, niet rechtop
Meer door 't leven te gaan...
- En dat lachtte mij aan.
Gerrit Achterberg
Ik hang mijn jas op aan de kapstok naast de deur
en blijf in mijn geluk verzonken staan.
Hier vallen van mij af getal en kleur,
waaronder ik bij vreemden moet bestaan.
Vermenigvuldigd tot oneindigheid
en teruggebracht tot ongebroken licht
ga ik naar binnen toe; je breidt je armen uit;
terwijl je kust liggen je ogen dicht.
J.C. Bloem (klik en luister)
NOVEMBER
Het regent en het is november:
Weer keert het najaar en belaagt
Het hart, dat droef, maar steeds gewender,
Zijn heimelijke pijnen draagt.
En in de kamer, waar gelaten
Het daaglijks leven wordt verricht,
Schijnt uit de troosteloze straten
Een ongekleurd namiddaglicht.
De jaren gaan zoals zij gingen,
Er is allengs geen onderscheid
Meer tussen dove erinneringen
En wat geleefd wordt en verbeid.
Verloren zijn de prille wegen
Om te ontkomen aan de tijd;
Altijd november, altijd regen,
Altijd dit lege hart, altijd.
H. Marsman
Jacques Prévert
De dorre blaren
Ach, ik had zo graag dat jij het nog zou weten
die dagen toen ik zei: ik zie je graag
Wat was het leven mooi en zoveel beter
en ook de zon scheen heter dan vandaag
De dorre blaren liggen voor het rapen...
Je ziet ik ben het niet vergeten
De dorre blaren liggen voor het rapen
ook de herinneringen en de spijt
de noorderwind heeft alles voortgedreven
de koude nacht in van vergetelheid
Je ziet ik ben het niet vergeten
het liedje dat je zong voor mij
Een lied ons op het lijf geschreven
Jij hield van mij
en ik van jou
En wij zijn bij elkaar gebleven
jij hield van mij
en ik van jou
Maar het leven scheidt zoveel geliefden
van lieverlee
zonder geluid
en de zee wist zachtjes alle sporen
van hen die ooit beminden uit
De dorre blaren liggen voor het rapen
ook de herinneringen en de spijt
Mijn stille liefde was voor jou geschapen
en glimlacht nog als toen en dankt de tijd
Of dacht je soms dat ik je zou vergeten
Je was zo lief ik zag je toch zo graag
Wat was het leven mooi en zoveel beter
en ook de zon scheen heter dan vandaag
Jij was mijn zoetste hartendief
Wat moet ik toch met al die spijt
Het liedje dat je zong voor mij
hoor ik voor eeuwig en altijd
Een lied ons op het lijf geschreven
Jij hield van mij
en ik van jou
En wij zijn bij elkaar gebleven
jij hield van mij
en ik van jou
Maar het leven scheidt zoveel geliefden
van lieverlee
zonder geluid
en de zee wist zachtjes alle sporen
van hen die ooit beminden uit.
Luis de Góngora (1560 – 1627)
DE GEDICHTEN
Wil ik van de sterren leren
waar gij, Tijd, gebleven zijt,
blijkt dat gij met hen verglijdt
zonder met hen terug te keren.
Hoe kan ik uw loop traceren,
niemand houdt u immers bij?
Maar ach, wat verbeeld ik mij
dat gij telkens zijt vervlogen;
gij blijft, Tijd, steeds onbewogen
en slechts ik, ik ga voorbij.
H. Marsman
Ik dacht dat ik geboren was voor verdriet
en nu ben ik opeens een lied
aan ’t worden, fluisterend door het ijle morgenriet.
nu smelt ik weg en voel mij openstromen
naar alle verten van de horizon,
maar ik weet niet
meer waar mijn loop begon.
de schaduwen van blinkend witte wolken
bespelen mij en overzeilen mij;
en scholen zilvren vissen bevolken
mijne diepte en bliksemend voel ik ze mij
doorschichten en mijne wateren alom doorkruisen
en in mijn lissen vluchten
zij zijn mijn kind’ren en mijn liefste dromen
ik ben nu volgegoten met geluk.
de tranen die ik schreide en de zuchten
zie ik vervluchtigen tot regenbogen
die van mijn ogen springen naar de zon.
waar zijn de bergen van de horizon?
ik zie ze niet
Pessoa
Nu dan, vandaag dat ik alleen ben en kan zien
Met dat vermogen van het hart, te zien
Wat ik niet ben, al wat ik niet kan zijn,
Wat ik, als ik het was, vergeefs zal zijn,
Vandaag, ik zeg het u, wil ik duurzaam
Beseffen dat ik niemand ben,
En van mijzelf, hooghartig, mij ontslaan
Wijl ik mijn feilen onderken.
Ik heb gefaald in alles, zonder iets te wagen,
zonder iets te doen of iets te zijn,
Noch heb ik, in de distels mijner dagen,
De bloem geplukt van gelukkige schijn.
Rest mij - want ergens is de arme rijk
Als hij het maar wil weten -
De grote onverschilligheid die bij mij blijft.
Ik schrijf het op, om het niet te vergeten.
Pessoa
Ik ben niets, kan niets, volg niets na.
Ik draag mijn zijn, illusie, waar ik ga.
Begrip begrijp ik niet, kan nergens lezen
Of ik zal zijn, niets zijnd, wat ik zal wezen.
Hiernevens, wat niets is, onder 't azuur
Der wijde hemel, wekt me in ijdel uur
Een zuidenwind die siddert in het lover.
Gelijk hebben, winnen, in liefde geloven
Zijn aan illusie's dode mast verstard.
Dromen is niets, niet weten is onnut.
Slaap in de schaduw, o onzeker hart.
Ik draag mijn zijn, illusie, waar ik ga.
Begrip begrijp ik niet, kan nergens lezen
Of ik zal zijn, niets zijnd, wat ik zal wezen.
Hiernevens, wat niets is, onder 't azuur
Der wijde hemel, wekt me in ijdel uur
Een zuidenwind die siddert in het lover.
Gelijk hebben, winnen, in liefde geloven
Zijn aan illusie's dode mast verstard.
Dromen is niets, niet weten is onnut.
Slaap in de schaduw, o onzeker hart.
Maria Vasalis
Nooit ben ik meer in mijn gedachten groot,
steeds zeldner denk ik dat mijn werkelijk wezen
zich tonen zal en durven te genezen
van de steeds naderende duidelijker dood.
Vandaag zag ik de hemel door het weemlend lover
verbleken tot een doodlijk zuivere helderheid.
Ik heb mezelf nog van geen ding bevrijd
en er is haast geen tijd meer voor mij over.
Er ruist een hoge ruime wind
door de recht opgerezen bomen:
aan het zwarte water is een hert gekomen,
en door het oevergras schijnt laag de zon...
Dit is het enig antwoord, dat ik vind,
dat mij bevrijden zou, zo ik t vertalen kon.
Ricardo Reis [Fernando Pessoa]
In ons leven tallozen;
Ik weet niet, als ik denk
Of voel, wie denkt of voelt.
Ik ben de plaats slechts waar
Gevoeld wordt of gedacht.
Ik heb meer dan één ziel,
Meer ikken dan ikzelf.
En niettemin besta ik,
Voor allen onverschillig.
Ik maak hen stil: ik spreek.
De kruisgewijze impulsen
Van wat ik voel of niet voel,
Twisten in wie ik ben.
Ik ken ze niet. Zij zwijgen
Tot wie ik mij ken: ik schrijf.
Ik weet niet, als ik denk
Of voel, wie denkt of voelt.
Ik ben de plaats slechts waar
Gevoeld wordt of gedacht.
Ik heb meer dan één ziel,
Meer ikken dan ikzelf.
En niettemin besta ik,
Voor allen onverschillig.
Ik maak hen stil: ik spreek.
De kruisgewijze impulsen
Van wat ik voel of niet voel,
Twisten in wie ik ben.
Ik ken ze niet. Zij zwijgen
Tot wie ik mij ken: ik schrijf.
Michelle Najlis
Wanneer alles diep van binnen pijn doet
En je alleen, tegenover je eigen beeld,
Ziet dat het vervormd is door onbekende spiegels
Wanneer de dingen voor je schaduw wijken
Wanneer je woord dat van een ander lijkt
En je hartslag uit je lichaam vlucht
Wanneer je handen ver van je weg zijn
En je de afdruk van je voeten niet herkent
Wanneer je het gezicht dat nadert bent vergeten
Wanneer je niets meer waarneemt dan dode buitenkant
Ga dan
Als de zalm
Tegen de stroom in
Met alle razernij van je woede
Wanhoop niet
Het water zal de stenen breken