Je leeft maar heel kort,
Maar een enkele keer.
En als je straks anders wilt kun je niet meer.
Mens, durf te leven.
Hoe hebben m’n pa of m'n grootpa ‘t gedaan.
Hoe doet ‘t m’n neef of hoe doet ‘t m’n vriend.
En wie weet hoe of dat dan de buurman weer vindt.
En wat heeft het fatsoen voorgeschreven.
Mens, durf te leven.
De vorm van je hoed,
En de snip van je jas.
En van je leven.
En ze roepen: ‘door, door’ als je even blijft staan.
Ze kiezen je toekomst, ze kiezen je werk.
En ze zoeken een kroeg voor je uit en een kerk,
En wat je aan de armen moet geven.
Mens, is dat leven?
Ze geven je raad en ze roepen in koor:
Zo, moet je leven.
Met die mag je omgaan,
Maar die is te min.
En die moet je trouwen al heb je geen zin.
En daar moet je wonen dat eist je fatsoen.
En je wordt genegeerd als je ‘t anders zou doen.
Alsof je iets ergs had misdreven.
Mens, is dat leven?
Het leven is mooi.
Maar vlieg uit in de lucht,
En kruip niet in een kooi.
Mens, durf te leven.
Je neus in de wind.
En lap aan je laars
Wat een ander dan vindt.
Houd een hart vol van warmte,
En van liefde in je borst.
Maar wees op je vierkante meter een vorst.
Wat je zoekt kan geen ander je geven.
Mens, durf te leven!