A. Roland Holst

De ploeger 

Ik vraag geen oogst; ik heb geen schuren, 
ik sta in uwen dienst zonder bezit. 
Maar ik ben rijk in dit: 
dat ik den ploeg van uw woord mag besturen, 
en dat gij mij hebt toegewezen 
dit afgelegen land en deze 
hoge landouwen, waar - als in het uur 
der schafte bij de paarden van mijn wil 
ik leun vermoeid en stil - 
de zee mij zichtbaar is zover ik tuur. 

Ik vraag maar een ding, kracht 
te dulden dit besef, dat ik geboren ben 
in 't najaar van een wereld 
en daarin sterven moet. 
Gij weet hoe, als de ritselende klacht 
van die voorbije schoonheid mij omdwerelt, 
weemoed mij talmen doet 
tot ik welhaast voor u verloren ben. 

Ik zal de halmen niet meer zien 
noch binden ooit de volle schoven, 
maar doe mij in den oogst geloven 
waarvoor ik dien... 

Opdat, nog in de laatste voor, 
ik weten mag dat mij uw doel verkoor 
te zijn een ernstig ploeger op de landen 
van een te worden schoonheid; eenzaam tegen 
der eigen liefde dalend avondrood - 
die ziet beneden aan den sprong der wegen 
de hoeve van zijn deemoed, en het branden 
der zachte lamp van een gelaten dood.