Wanneer ik vrees dat ik voorbij zal gaan
Voor deze pen mijn vruchten kan vergaren,
Voor stapels boeken mijn schriftuur bewaren
Als rijke oogstschuren het volrijp graan;
Wanneer ik van een groots verhaal
wolken voor de sterrennacht zie zweven
En denk dat ik nooit lang genoeg zal leven
Om hun schim om te toveren in taal;
En als ik voel, mooi wezen van een uur!
Dat straks mijn oog nooit meer op u zal rusten,
Nooit meer de liefde mij met wonder vuur
Verrassen zal dan blijf ik op de kusten
Der aarde eenzaam in gedachten staan
Tot roem en liefde in het niet vergaan.