Wiszlawa Szymborska
DE ONTDEKKING
Ik geloof in de grote ontdekking.
Ik geloof in de man die de ontdekking doet.
Ik geloof in de angst van de man die de ontdekking doet.
Ik geloof in de bleekheid van zijn gezicht,
in zijn misselijkheid, het koude zweet op zijn lip.
Ik geloof in het verbranden van zijn aantekeningen,
in hun verbranden tot as,
in hun verbranden tot de laatste snipper toe.
Ik geloof in de verstrooiing van de getallen,
in hun verstrooiing zonder spijt.
Ik geloof in de haast van de man,
in de precisie van zijn bewegingen,
in zijn wil die niet gedwongen wordt.
Ik geloof in het stukslaan van de tafelen,
in het uitgieten van de vloeistoffen,
in het doven van de straal.
Ik houd vol dat het zal lukken
en dat het niet te laat zal zijn,
en dat alles zich zonder getuigen voltrekt.
Niemand zal erachter komen, ik weet het zeker,
zijn vrouw noch de muren,
zelfs de vogel niet die het zou kunnen uitzingen.
Ik geloof in de hand die zich terugtrekt,
ik geloof in de gebroken carrière,
ik geloof in de teloorgang van vele jaren werk.
Ik geloof in het geheim dat meegenomen wordt in het graf.
Die woorden zweven voor me, ondanks alle regels.
Ze zoeken geen bevestiging in welke voorbeelden dan ook.
Mijn geloof is sterk en blind en ongefundeerd.
Wiszlawa Szymborska, winnares van de Nobelprijs in 1996.
Jean Pierre Rawie
ten leste
Ik weet niet welke weg je neemt;
de sterren gaan hun baan ten einde
en straks is mij het dichtsbijzijnde,
het langst gewetene weer vreemd.
Maar wat bestond aan zon en maan
en wisseling van de getijden,
het was alleen opdat wij beiden
elkander niet zouden ontgaan.
Wij worden nu nog slechts door tijd
en ruimte van elkaar gescheiden,
maar sta mij op het eind terzijde
als ik de einder overschrijd.
Wij hebben alles nog te goed
wat ons het leven heeft ontnomen:
uit welke verten ook, wij komen
elkaar ten leste tegmoet.
Alexander Blok
Bouw niet in de bocht van rivieren je woning,
waar leven verwordt tot lawaai en vertoon.
Geloof mij, het einde is altijd eentonig,
voor geen te verstaan en plechtstatig gewoon.
De stilte gewijd, als verhaal in de schemer,
voeg jij naar het lot je eenzelvig gemoed.
Je kunt elke plek voor de avonddienst nemen,
en wat je geweten je ingeeft, is goed.
En wie je ook, stralend, als boodschapper nadert,
ontvang hem gewoon, als een droom die je had,
en zwijg voor altijd, opdat niemand zal raden
wie daar bij het raam, in de vensterbank zat.
En geen zal de grond van je zwijgen vernemen,
en waaruit je kalme vertrouwen bestond.
Eens, zeker, verschijnt zij. Het glanst aan de hemel.
En schuldeloos drukt zij haar mond op je mond.
waar leven verwordt tot lawaai en vertoon.
Geloof mij, het einde is altijd eentonig,
voor geen te verstaan en plechtstatig gewoon.
De stilte gewijd, als verhaal in de schemer,
voeg jij naar het lot je eenzelvig gemoed.
Je kunt elke plek voor de avonddienst nemen,
en wat je geweten je ingeeft, is goed.
En wie je ook, stralend, als boodschapper nadert,
ontvang hem gewoon, als een droom die je had,
en zwijg voor altijd, opdat niemand zal raden
wie daar bij het raam, in de vensterbank zat.
En geen zal de grond van je zwijgen vernemen,
en waaruit je kalme vertrouwen bestond.
Eens, zeker, verschijnt zij. Het glanst aan de hemel.
En schuldeloos drukt zij haar mond op je mond.
Joseph Brodsky
KERSTROMANCE
Voor Jevgeni Rein, met liefde
Er vaart in weemoed onverklaarbaar
te midden van beton en stenen
een nacht'lijk scheepje licht en wendbaar,
uit't Alexanderpark verschenen,
een bars, eenzelvig nachtlantaarntje
een gele roos die niemand plantte
boven zijn teerbeminden vaart het,
onder passanten.
Er vaart in weemoed onverklaarbaar
een zwerm van dronkaards en maanzieken.
Een buitenlander triest en kwetsbaar
laat op een plein zijn sluiter klikken,
een taxi rijdt de Gorkistraat in,
brengt passagiers naar ziekenhuizen,
en doden staan in een omarming
met herenhuizen.
Er vaart in weemoed onverklaarbaar
een trieste zanger door de straten,
staat voor een winkelruit met koopwaar
een klant bolhoofdig en gelaten,
een oude minnaar moet zich haasten
door deze hoofdstad ongenietbaar,
een late stoet van bruiloftsgasten
vaart er in weemoed onverklaarbaar.
Er vaart een man in Moskous centrum,
vaart richting onheil, zonder dralen,
een joods accent blijft doelloos went'len,
waart rond in trieste trapportalen,
een opgedirkte blonde schoonheid
vaart vlak voor zondag, vlak voor Nieuwjaar,
van liefde naar intense droefheid,
haar weemoed laat ze onverklaarbaar.
Een kille stilte vaart in ogen,
sneeuwvlokken trillen voor ze landen,
de vrieswind kent geen mededogen,
omsluit verkleumde rode handen,
de stol der nacht steunt op kerstavond,
er hangen verse nogageuren,
en zoete honing vloeit, geel brandend,
uit avondvuren.
Jouw Oud en Nieuw drijft onafwendbaar
de donkerblauwe stadzee binnen,
het vaart in weemoed onverklaarbaar,
alsof we 't leven herbeginnen,
alsof er roem zal zijn, geen kommer,
voldoende brood en rijke dromen,
alsof naar rechts het leven schommelt,
van links gekomen.
1962
Joseph Brodsky
Uit: “De herfstkreet van de havik”
Vertaling Peter Zeeman en Marc Schreurs
Ida Gerhardt
Achter een woord verscholen
leeft het geheime leven.
Gij moet u daar niet begeven.
Ge zoudt er kunnen verdwalen
in grote verlatenheden,
of gentianen vertreden.
Of er was misschien een moeras.
Ik heb mij daar eens gewaagd.
Altijd is mij bijgebleven
het hert dat ik op had gejaagd.
leeft het geheime leven.
Gij moet u daar niet begeven.
Ge zoudt er kunnen verdwalen
in grote verlatenheden,
of gentianen vertreden.
Of er was misschien een moeras.
Ik heb mij daar eens gewaagd.
Altijd is mij bijgebleven
het hert dat ik op had gejaagd.
K.P. Kavafis
Antonius door zijn God verlaten
Als je plotseling te middernacht hoort
dat een ongeziene stoet voorbijgaat
met verrukkelijke muziek en met geluid van stemmen –
dan moet je niet het lot, dat je nu in de steek laat, en je werken
die mislukten, de plannen voor je leven,
die allen dwaling bleken, nutteloos bejammeren.
Als iemand die sinds lang bereid is, als een moedig man,
moet je de stad Alexandrië groeten, die nu van je weggaat.
Vóór alles: maak je geen illusies, zeg niet dat het
een droom was, dat je gehoor je heeft misleid;
aanvaard niet zulke ijdele verwachtingen.
Als iemand die sinds lang bereid is, als een moedig man,
zo als het jou past, wie zo’n stad waardig was,
moet je rustig naar het raam toe lopen
en luisteren met ontroering, maar niet met
het smeken en klagen van de laffen,
naar de klanken als een laatst genieten,
de verrukkelijke instrumenten van de geheime stoet,
en groet haar dan, de stad Alexandrië die je verliest.
Als je plotseling te middernacht hoort
dat een ongeziene stoet voorbijgaat
met verrukkelijke muziek en met geluid van stemmen –
dan moet je niet het lot, dat je nu in de steek laat, en je werken
die mislukten, de plannen voor je leven,
die allen dwaling bleken, nutteloos bejammeren.
Als iemand die sinds lang bereid is, als een moedig man,
moet je de stad Alexandrië groeten, die nu van je weggaat.
Vóór alles: maak je geen illusies, zeg niet dat het
een droom was, dat je gehoor je heeft misleid;
aanvaard niet zulke ijdele verwachtingen.
Als iemand die sinds lang bereid is, als een moedig man,
zo als het jou past, wie zo’n stad waardig was,
moet je rustig naar het raam toe lopen
en luisteren met ontroering, maar niet met
het smeken en klagen van de laffen,
naar de klanken als een laatst genieten,
de verrukkelijke instrumenten van de geheime stoet,
en groet haar dan, de stad Alexandrië die je verliest.
Jacques Brel - Johan Verminnen
Natuurlijk is het ergens oorlog
Kanonnen maken geen muziek
En vrede is er zo hard nodig
Een paradijs bestaat er niet
Aan geld kleeft er toch steeds een geurtje
Maar wie het heeft die ruikt het niet
Bloemen vertrappen dat gebeurt soms
Maar een vriend zien huilen kan ik niet
Natuurlijk zijn er kwade dagen
En aan het eind wacht ons de dood
Ons lichaam blijft ons steeds verbazen
We leven nog, dus er is hoop
Natuurlijk, ontrouw wordt gewoonte
Liefde in vele bedden ziek
We kunnen elkaars geluk vermoorden
Maar een vriend zien huilen kan ik niet
En al die steden die vermoeid zijn
Door kinderen van wel 50 jaar
Al onze liefdes hebben tandpijn
Iemand die helpt, vergeet het maar
De tijd blijft altijd ongenaakbaar
Je kan verdrinken in verdriet
Er is de waarheid die ons spaart maar
Een vriend zien huilen kan ik niet
Natuurlijk zijn we nog integer
Zonder het lef om Jood te zijn
Zelfs elegant zijn als een neger
Kunnen we niet; we zijn zo klein
En al die mensen, onze broeders
Zo zou het eigenlijk moeten zijn
De werkelijkheid, die is zo droevig
Iemand zien huilen, dat doet pijn
K.P. Kavafis
ZOVEEL JE KUNT
En als je je leven niet kunt maken zoals je het wilt,
zoek dit tenminste te bereiken
zoveel je kunt: verlaag het niet
in het veelvuldige contact met de mensen,
in al te druk bewegen en gepraat.
Verlaag het niet door het mee te slepen,
het dikwijls om en om te leiden en het bloot te stellen
aan de dagelijkse zinneloosheid
van de verhoudingen en omgang,
tot het hinderlijk wordt als een vreemde.
En als je je leven niet kunt maken zoals je het wilt,
zoek dit tenminste te bereiken
zoveel je kunt: verlaag het niet
in het veelvuldige contact met de mensen,
in al te druk bewegen en gepraat.
Verlaag het niet door het mee te slepen,
het dikwijls om en om te leiden en het bloot te stellen
aan de dagelijkse zinneloosheid
van de verhoudingen en omgang,
tot het hinderlijk wordt als een vreemde.
Joseph Brodsky
In plaats van een beest heb ik me steeds in een kooi laten zetten,
mijn straftijd en nummer heb ik gekrast in celmuren,
'k heb aan zee gewoond, gespeeld aan de roulette,
in rok gesoupeerd met de vreemdste sinjeuren.
Hoog op een gletsjer had ik de halve wereld voor ogen,
'k ben driemaal verdronken, heb tweemaal onder het mes gelegen.
Het land dat mij grootbracht heb ik verloochend.
Je kunt een stad vullen met allen die mij zijn vergeten.
'k Heb door steppen gedwaald waar de grond zich de Hunnen herinnert,
kleren aangehad die weer in de mode raken,
rogge gezaaid, schuren van hardhout getimmerd
en het enige dat ik nimmer dronk is droog water.
'k Heb mijn dromen gevuld met 't stalen oog van de bewaking,
het genadebrood van de balling tot de laatste kruimel verslonden.
Elke klank is mijn keel gepasseerd behalve janken;
'k ben gaan fluisteren. Vandaag ben ik veertig geworden.
Wat moet ik zeggen van het leven ? Dat het lang is gebleken.
Solidariteit voel ik alleen met mislukten en manken.
Maar zolang mijn strot niet onder de klei wordt vertreden
zal 't geluid dat hij geeft enkel dit zijn: danken.
Rudyard Kipling
IF you can keep your head when all about you
Are losing theirs and blaming it on you,
If you can trust yourself when all men doubt you,
But make allowance for their doubting too;
If you can wait and not be tired by waiting,
Or being lied about, don't deal in lies,
Or being hated, don't give way to hating,
And yet don't look too good, nor talk too wise:
If you can dream - and not make dreams your master;
If you can think - and not make thoughts your aim;
If you can meet with Triumph and Disaster
And treat those two impostors just the same;
If you can bear to hear the truth you've spoken
Twisted by knaves to make a trap for fools,
Or watch the things you gave your life to, broken,
And stoop and build 'em up with worn-out tools:
If you can make one heap of all your winnings
And risk it on one turn of pitch-and-toss,
And lose, and start again at your beginnings
And never breathe a word about your loss;
If you can force your heart and nerve and sinew
To serve your turn long after they are gone,
And so hold on when there is nothing in you
Except the Will which says to them: 'Hold on!'
If you can talk with crowds and keep your virtue,
' Or walk with Kings - nor lose the common touch,
if neither foes nor loving friends can hurt you,
If all men count with you, but none too much;
If you can fill the unforgiving minute
With sixty seconds' worth of distance run,
Yours is the Earth and everything that's in it,
And - which is more - you'll be a Man, my son!