Misthoorn in de herfst
Toen ik als kind, des avonds uit het raam
hing, als de herfst gekomen was,
kende ik zijn stem al, maar nog niet zijn naam,
en wist ik al, dat ik zijn schepsel was.
Er zijn geen bomen op de grote zee,
waaruit de geest omhoog stijgt als zij sterven,
en nog een wijle rond hun kruinen drijft
dat zij zichtbaar hun zaligheid verwerven…
Toch is het soms alsof de meeuwen e-
ven verpozen op een ijl geboomt
van witte takken, die de nevel droomt
- de nevel is de doodsgeest van de zee -.
En 's nachts, als al de witte vooglen zijn verdwenen,
wanneer de zee in het donker langzaam danst,
hoort men de stem, diep in de mist verschanst,
in eenzaamheid gesmoord, beklemmend stenen.
Hij roept een vraag, doof borend uit de grijze eeuwen,
die vruchtloos reikend, in zichzelve wederkeert
en die geen antwoord meer verwacht of noch begeert
en die te hees is en te oud om nog van pijn te schreeuwen.
Er is geen antwoord in de tegenstrijdigheden
- en van dit antwoord heeft de stem mij zó doordrongen,
vanaf mijn kindsheid heeft hij het gezongen
en dat is al zo lang geleden ...