Jorge Luis Borges

ARS POETICA

De stroom bekijken, die van tijd en water,
de tijd gedenken als een andere stroom,
beseffen dat wij vlieden als die stroom,
dat een gezicht voorbijgaat als het water.

Het waken voelen als een vorm van slaap
die droomt geen droom te hebben en de dood
waarvoor ons lichaam bang is, als die dood
van iedere nacht, de zogeheten slaap.

De dag en het jaar zien als een zinnebeeld
van alle dagen en van alle jaren,
de smaad veranderen van onze jaren
in een gerucht, muziek en zinnebeeld.

De dood zien als de slaap, de avondstond
als treurig goud, zo is de poëzie,
onsterfelijk en arm. De poëzie
keert weer als dageraad en avondstond.

Somtijds bekijkt ons ’s middags een gezicht
vanuit de donkere diepte van een spiegel;
kunst hoort precies te zijn als deze spiegel:
ze onthult ons ons persoonlijke gezicht.

Odysseus huilde, zegt men, moe van wonderen,
geroerd bij het weerzien van zijn Ithaca,
zo groen en nietig. Als dat Ithaca
is kunst, van eeuwig groen en niet van wonderen.

Maar zij is ook de eindeloze stroom,
voorbijgaand, blijvend, spiegel van een zelfde
veranderlijke Heraclitus, hetzelfde
en anders, als de eindeloze stroom.