Wie nooit alleen reed urenlang
door duisternis en mist in januari
met in haar nek de ringslang angst
zag nooit het woord genade.
Een witte boom. Een dier van dons.
Een kilometerpaal met cijfers.
Wegwijzers. Bijna grijpbaar soms
een versregel. De glans van vijvers.
Het plein van dit vergeten dorp
door tuig van Rome ingenomen.
Een legerkamp. Een vesting op de rots.
Winter. Niemand wil hier wonen.