Weet je nog: we dachten niet aan onweer, regen,
Tot we, ver van huis, opeens een stortbui kregen;
Haastig schuilden we onder bemoste bomen …
Aan de angst en vreugde leek geen eind te komen!
Regen viel door 't zonlicht; waar we ons bevonden
Leek het of we in een gouden kooitje stonden;
Om ons heen, alsof het parels waren, gleden
Druppels van de dennennaalden naar beneden,
Rolden op je hoofdje, glanzend als kristallen,
Of ze kwamen zo je keursje binnenvallen …
Weet je nog hoe onze lach steeds meer verstilde …
Hoe recht boven ons opeens de donder trilde -
Hoe je angstig in mijn armen bent gezegen …
O weldadig donderbuitje! Gouden Regen!