God weet hoeveel ik van ze hield!
'k Werd door hun hartstocht meegezogen
En door hun tovernacht bezield.
Legde het hele leven bloot,
Onthulde zulk een diepe wonde,
Zulk een hartstochtelijke nood!
Onder het dichte wimperkleed,
Vermoeid gelijk een zoet verlangen,
Noodlottig als een woordloos leed.
Lukte het nooit onaangedaan
En zonder tranen van ontroering
Die blik in kalmte te doorstaan