Remco Campert


De liefde moe

De liefde kent de tijd te goed,
uren sterven als tantes op zondag.

Is het voorjaar? is het winter?
De bomen ontvangen de wind en buigen.

Mijn verlangen is moe, mijn adem tandenloos.
Ik ben het lichaamsdelen noemen moe,
zoals wij deden, tintelend van ontdekking.
Ik ben de liefde moe.

Alles gaat nu zwerven, door de wind verjaagd:
mijn handen, haar handen, mijn woorden,
seizoenen... wij nemen de pijn mee,
volgen de snelle liefde en sterven.

Ik zal zeker sterven, zwervend,
de liefde zoekend waar hij al eerder was,
tandenloos en moe.

Wiljan van den Akker


Het kan zomaar gebeuren op de eerste
de beste hotelkamer staan voor de kast
in de gang waar je laat op de avond
van aankomst snel nog je koffer en jas
in een lichte paniek achter spiegels
verborg in een vreemd bed ontwaakt
uit een slaap waar geen spoor
van een droom aan te pas is gekomen
geschoren gewassen gekamd van plan
tevoorschijn te komen in het pak
dat je droeg bij vertrek op het punt
schone sokken te pakken je hand al
op weg naar de rand van de schuifdeur:

hier ga ik blijven in deze kamer waar ik
voor altijd nauwkeurig uit mijzelf zal
bestaan, weet hoe de dingen mij passen
in dit licht dat nog nooit zo precies
als het hoort door het raam kwam
gezeefd en alles op maat heeft gesneden.