Ida Gerhardt

Langzaam opent zich het inzicht
dat een werkelijk vers iets levends
is, van stonde aan een wonder.

Langzaam opent zich het inzicht
dat het licht van binnenin is
wat die wisseling geeft van tinten.

Langzaam opent zich het inzicht
dat geen mensenkind kan weten
waar de herkomst van het vers ligt 

W.B. Yeats (1865-1939)

No second Troy

Why should I blame her that she filled my days
With misery, or that she would of late
Have taught to ignorant men most violent ways,
Or hurled the little streets upon the great,
Had they but courage equal to desire?
What could have made her peaceful with a mind
That nobleness made simple as a fire,
With beauty like a tightened bow, a kind
That is not natural in an age like this,
Being high and solitary and most stern?
Why, what could she have done, being what she is?
Was there another Troy for her to burn? 



Geen tweede Troje

Wat zou ik haar kwalijk nemen dat zij mijn dag

met ellende vervulde, of dat ze onwetenden
de laatste tijd geweld bijbracht,
of kleine straten op de grote had gesmeten
wanneer die maar de moed hadden gehad?
Wat kon haar vreedzaam hebben gemaakt
met de noblesse die haar vuur aanstak,
schoonheid als een gespannen boog, een aard
die niet natuurlijk is in een tijdperk als dit,
omdat zij hoog en eenzaam is, niet aan te randen?
Maar wat kon ze anders, zijnde wat ze is?
Was er een ander Troje dan om te verbranden?

Toon Tellegen


Een man dacht:
wanneer zal ik eens 1 minuut niet aan haar denken?
Nu?
Hij ging zitten
en dacht 1 minuut niet aan haar.
Toen stond hij op en wandelde verder, dacht verder,
steeds verder, zonder tussenpozen,
aan haar.

M. Vasalis

Ik droom steeds vaker in mijn dromen
een barre grond, groot en verlaten,
gegolfd, versteend, verwonderlijk geplooid,
met kromme, bladerloze, grote bomen,
als een van te nabij gezien en oud gelaat,
en voel mij thuis – te dicht bij huis – gekomen.
Te sterk, te naakt, te vroeg berooid.
Daar is geen rust, gewen dood, al bloeit geen blad,
al is het stil – geen vogelstemmen...
De stilte en rust zijn schijn:
het hart van een cycloon,
al klopt het niet, een niet te temmen
kracht schijnt alles bij elkaar te klemmen.
Zo is het land, waarin ik woon.

O tovenaar, o kracht, waar zijn de vogels toch gebleven,
de kleine, warme, met hun ritselende veren,
die zich van takjes stortten met een dikke keel;
de twijgjes die zich verende herstelden
van ’t licht gewicht, dat het zo sierelijk verliet?
Het waren toch zo vele
Wanneer ik sterven moet, wil ik bij kleine vogels sterven
en water horen en de oortjes van het gras
zien spitsen en de losse aarde voelen.


M. Vasalis


Alleen wat leeft en lichaam heeft,
al 't andre is doodszweet, stof en damp.
En ieder woord moest er niet zijn,
en van de god geen beeltenis.
Vanavond lag de smalle maan
licht achterover en huwde een ster,
te zinnebeeldig en te ver
omdat ik het niet aan kon raken.
Ik wil een woord, dat toovren kan
en tovert dat je bij mij bent
en me omhelst, mij, dunne maan.
Ik roep je en je komt maar niet!
Wat woorden woorden woorden toovren niet.

Bart Moeyaert


Er zijn plekken
waar ik zonder glimlach
niet meer langs kan.
Ooit is daar een grap
verteld, een kus geroofd,
iets voor het eerst gedacht.
Ter hoogte van mijn oor,
bijvoorbeeld,
heb jij me op een nacht
beloofd dat eeuwigheid
een leugen is, maar dat het
daarom tussen ons niet
minder lang gaat duren.
Meer woorden waren er
niet nodig – een mond
spreekt van zichzelf al mooi
en huid heeft een geheugen.
Jij blijft mijn hals, mijn navel,
mijn holte van mijn knie
voor altijd bij.
Zonder glimlach kan ik
aan geen plek voorbij.

Antjie Krog


Soveel kere sien ek jou op vreemde reise gaan
Soveel kere bly ek op my verlate oprit staan
Ek sluit die voordeur vinnig teen 'n wit albaster maan
en vou my arms rondom my -
my oë smeul jou naam

Soveel jare bly ek reeds my hart alleen bewoon
deur dae wat verkleur van blou tot oker silikoon
Wolke in die winterson bly voortvou aan 'n droom -
teen die draad vurk bome
hulle roerlose patroon

Saans in koue strate dwaal ek doelloos in my jas
Ek sien verlate winkels, 'n pop wat liglangs tas
Papiere waai verkreukel; met ek wat nêrens pas
Dit bloei daar waar ons eens
aan mekaar so vas was

Soveel kere sien ek jou gestalte in my deur
Soveel kere voel ek hoe vreemd is alles weer
Dan is jy skielik by my en ek het geen verweer
hoe ruik jou trui, hoe geur jou stem -
die kilheid word besweer

Soveel kere sien ek jou op vreemde reise gaan
Soveel kere bly ek op my verlate oprit staan
Wolke teen die winterson bly voortvou aan 'n droom -
teen die draad vurk bome