Leonard Nolens

Wat kan ik voor je doen, ik heb alleen maar woorden. 
Met die muziek heb ik ons huis gebouwd, mijn leven 
Vernield om toe te zien of dood de moeite waard is, 
Of ik daar weg mee kan zonder te moeten sterven.

Wat kan ik voor je doen, ik moet toch van je blijven. 
Ik heb je toch op mij genomen zonder je te nemen, 
Zonder me te geven want ik ben alleen maar jij. 
Ik ben alleen maar jij geweest om niet te moeten zijn.

Ik ben alleen maar jij geworden om niet ik te zijn. 
Dat is een laffe liefde, Zoet, vergeef het mij. 
Wat kan ik voor je doen, ik ben alleen maar woorden, 
Wou je worden, wou ons worden zonder mij.



Hanny Michaelis (1922 - 2007)

Alle eindjes
aan elkaar geknoopt
tot een patroon dat zich
laat leven. Dagenlang
gaat het goed. En dan
is het er weer, het gat
waar alles in verdwijnt:
boeken, muziek, gesprekken
met vrienden. Alleen ik
blijf over, vastgenageld
aan de rand van het niets.



Anne Vegter

Je verkoopt boeken maar eigenlijk geef je liefde door
je geeft adviezen maar eigenlijk wijs je op vergezichten
je noemt een auteur maar eigenlijk raad je een verlangen
je wacht op een vraag maar eigenlijk stel je vragen

Je verkoopt boeken maar eigenlijk verplaats je taal
je wijst op de kasten maar eigenlijk zijn het horizonnen
je zegt omzet maar eigenlijk fluister je kapitaalbandje
je noemt een titel maar eigenlijk deel je vleugels uit

Je verkoopt boeken maar eigenlijk vertel je verhalen
je wordt getipt maar eigenlijk ben je een lezers lezer
je citeert ‘mooi is de menselijke rede, en onoverwinnelijk’
je bent een eiland maar eigenlijk verkoop je lifelines





Anne Vegter

Je had het over gevoelstemperatuur, onder nul vond je het tussen mijn dijen
in de vertrekhal. Na je tas hebben we elkaar heart to heart omhelsd,
man ik kon je wel pijpen van plezier. Luister je eigenlijk nog.
We maakten stroeve vogels na, een doodsmak ontwierp je op papier
had je wat napret van je verveling. Het werd lastig redenen vinden op die manier.
Als het glas van je vinger springt zoek je iets tegen breukjes en zout op.
Het tapijt grijnst. Wil nu godverdomme iemand opstaan en me vasthouden.


Michaël Zeeman (1958-2009)

Zo dichtbij als mijn kamerjas,
vanwege de kou onder de deken
gelaten en tegen mij aan gelegd,
voor de morgen, als zijn komst
zo betrouwbaar,

zo naast mij in aarzelende zinnen
van adem in en adem weer uit met
telkens dat even onneembare obstakel
dat weloverwogen weg wordt geslapen,
zo luisterrijk,

zo naar binnen gedropen als muziek,
al die adem samengekruld en deinend
van minuut tot minuut op een snaar
in mijn hoofd, een spinnende fuga,
zo nabij.



Svetlana Kekova

Geef de vlinders zulke namen
dat de klank de kleur van de vleugels verraadt. 

Geef de winterbijen honing en wijn,
de kinderen wierook, mirre en goud. 


Ga mijn huis binnen – en ik zal een kaars aansteken,
in de pikdonkere nacht mijn gezicht in mijn handen verbergen. 

Zeg mij: ‘Zwijg’ – en ik zal zwijgen,
zeg: ‘Ween’ – en ik zal wenen als regen. 


Het licht vleit zich aan tegen de ziel, als water tegen een schip, 
als een zwaluw tegen het lege hemelgewelf.
Zeg me zachtjes ‘Ik hou van je,’ –
en ik zal begrijpen hoe de vlam van het water houdt. 


Hoe de geest houdt van het verlaten lichaam,
hoe de eeuwigheid houdt van de wedloop van de haastige seconden, 

hoe wanhopig de Heer houdt van ons –
van ons, naakt, wenend en zondig. 



Konstantin Batjoesjkov (1787 - 1855)

Geheugen van het hart! Gij zijt
Veel sterker dan dat van de rede,
Gij laaft mij in mijn eenzaamheid
En schenkt mij innerlijke vrede.
‘k Herinner mij haar bruine ogen,
Haar lieve stem die mij bedankt,
Het goudblom haar dat ingetogen
En losjes een ovaal omrankt.
Ik zie de ongesmukte tooi
Van mijn bekoorlijke gazelle.
Haar beeltenis, zo zeldzaam mooi,
Blijf mij op reizen vergezellen.
Mijn genius, ten troost bij ’t scheiden
Mij door de liefde toegedacht,
Staat aan mijn bed, verzacht mijn lijden,
Verzoent mijn slaap en geeft mij kracht.


Nikolaj Jazykov (1803 - 1846)

Geluk heeft hij die in zijn sponde 
Jou mocht omarmen, maagd der nacht:
Twee lome lichamen verbonden,
Twee harten dicht bijeengebracht!
Die jouw verleidelijk gefluister 
Met hete kussen onderbrak
En van jouw boezem het geheister
Bij beurten stilde en ontstak! …
Maar nog gelukkiger, o schone,
Is hij die in verliefde staat
Verrukt jouw hunkerende ogen
En purperen lippen gadeslaat,
En woelend door jouw ravenharen 
Zich zijn hartstochtelijke jeugd,
De stormen van zijn jonge jaren,
Zijn blinde passie niet meer heugt!


Walter Whitman (1819 – 1892)

O ME! O life!... of the questions of these recurring;
Of the endless trains of the faithless — of cities fill’d with the foolish;
Of myself forever reproaching myself, (for who more foolish than I, and who more faithless?) 

Of eyes that vainly crave the light — of the objects mean — of the struggle ever renew’d;
Of the poor results of all — of the plodding and sordid crowds I see around me;
Of the empty and useless years of the rest — with the rest me intertwined;
The question, O me! so sad, recurring — What good amid these, O me, O life? 


Answer. 

That you are here—that life exists, and identity;
That the powerful play goes on, and you will contribute a verse. 





Rogi Wieg

Stupide om bij de dood te denken
aan een begin. Ik ben een afvalproduct,
niets anders dan een pratend dier,
tweepotige kat, gespiest op een houten
paal in het landschap van een krankzinnige.

Wie ons ontwierp kon niet rekenen, of wilde
geen rekening houden met de schoonheid
van wiskundige vergelijkingen in een denkbeeldige veelvlak.
Maar ik werd niet eens ontworpen, vermoed ik,
ik bezit niet het privilege van een maaksel
met handen en ogen gemaakt.

Niets bracht mij voort, helemaal niets,
behalve eerlijk verdeelde energie zonder ziel.
Homogeen, gelijkvormig heelal, ik zou een bijl
in je zetten als ik daarmee niet in mijn eigen verouderde
lichaam zou hakken.


Remco Campert

Ik zal gaan 
O met genoegen zal ik gaan 
met diepe vreugde en trompetgeschal 
ik zal gaan

Als jij roept zal ik gaan 
mijn werk mijn eten en mijn handen 
zal ik laten staan 
als jij roept zal ik gaan

Als jij roept in de morgen 
in de middag in de avond 
in mijn dromen in mijn waken 
als jij roept zal ik gaan

Ik zal gaan 
al breken ze mijn benen 
al moet ik kreupel gaan 
engelen binden dan mijn wagen 
vleugels aan

Ik zal gaan



Rogi Wieg

Boven mijn, over schrijfpapier gebogen, hoofd, 
hangt een stuk heelal, als een overal uitgedijde, 
kerstboom met schaarse lampjes. Een boom die zich 
wil laten rusten. En nooit gekend wil worden door 
de spreekwoordelijke, ware dichter die niet stopt.



Rogi Wieg (21 augustus 1962 – 15 juli 2015)

Ik schreef veel gedichten, 
maar ze deden niet anders 
dan het roven van tijd, ontwrichten 
wat ik anders had kunnen zeggen,

eenvoudiger, misschien doeltreffender,
en nu ik voldoende heb van alles,
doemen zij weer op, zij vechten zich
naar dat late licht, waarin ik schreef

dat ik uiteindelijk toch bleef houden
van die kleine tochten langs de kust,
van je hoofd met het knotje haar,
en van de treinen die ik voor grote

mogelijkheden hield, en die ik
aanbad, zoals ik jou heb aanbeden.
En alles wat tijd heeft gekost
onthult zich opnieuw, alles wordt
opnieuw een denkbeeld in dit gedicht




Judith Herzberg

Wie op het schiereiland van de vervulling staat moge hij de dood nog 
worden bespaard.
Hij die een wijngaard heeft geplant maar de vruchten nog niet heeft 
geproefd, hij die een huis heeft gebouwd maar er nog niet in heeft 
gewoond, hij die een vrouw heeft genomen maar nog niet met haar heeft geslapen.
Hij die een leeg schrift, een onbegonnen potlood of een schone 
zakdoek heeft.
Hij die ziet dat het gaat regenen.

Maar wie perfect de weg kent in een stad,
een lied kan blazen op een sprietje gras
of wie zich op een korrel heeft verschanst
en deze als de wereld ziet, zijn paard
niet afdroogt na een rit, zijn bril
beslagen laat, de regen heeft zien vallen,
zijn zakdoek gebruikt, zijn tranen gehuild heeft – 
Of wie met hart en ziel terug wil draven
Begraven botten op wil graven
dode dingen leven in wil blazen of gaat sparen; 
een herfstblaadje, een bioscoopkaartje, een schaamhaartje bewaren – 
Stuur hem desnoods dan maar de veldslag in,
alleen – verwacht niet van hem dat hij wint.



Hester Knibbe

1

Op een dag klopt het beeld dat je hebt van
jezelf niet meer met die je ziet in de spiegel.

Daarin staat iemand die je herkent
als die je bent, maar er lijkt een gitten 

slaap overheen gegaan en een winter waarin 
het wit werd en stil en daarna

kwam regen, hing er een onweer
te drogen onder de hemel. Dat

krimpt in je spiegelgezicht. In je hoofd woont
het beeld van je zomer ervoor, maar nu ga je

een ander seizoen tegemoet, moet je opnieuw
je ogen tekenen, iets met je lippen doen, je herzien.

2

Op een dag is op wie je verliefd werd verdwenen.
Je woont in hetzelfde huis en je hebt elkaar

lief, zeker, maar er is een andere
tederheid nodig om bij mekaar in te breken en

soms eet een zwijgzaamheid mee aan tafel
die zich moeilijk laat ompraten.

Niet dat de lijven niet samenspreken
die strelen en tasten ieder Eden, alle

hemelen af, maar er zitten toch ook, onzichtbaar
voor spiegels, kleine tornen in de zoom

van de liefde omdat die zo over de aarde moest
slepen, bleef haken achter takken en stenen.


Hagar Peeters

Je hoeft echt niet te blijven
wanneer je liever gaan wilt,
je hoeft niet te gaan zitten
als je liever blijven staan wilt.
Je hoeft heus geen excuses,
geen uitvlucht te bedenken,
je hoeft niets te verzinnen
om me minder mee te krenken.
Je hoeft me niet te danken,
je hoeft me niet te groeten,
me niet te troosten bij het janken
of een zakdoek voor me zoeken.
Je hoeft me niet te strelen
en minder nog te kussen,
je hoeft mijn haat, mijn hartstocht
aan jouw boezem niet te blussen.
Je kunt me nu verlaten,
je mag me nu vergeten
en ook mag je de situatie
met twee maten meten.
Adieu, mijn oude makker,
vaarwel, mijn lief gezel,
het ga je goed. 






Albert Camus (1913 – 1960)

In the midst of hate, I found there was, 
within me, an invincible love.
In the midst of tears, I found there was, 
within me, an invincible smile.
In the midst of chaos, I found there was, 
within me, an invincible calm.

I realized, through it all, that …
In the midst of winter, I found there was, 
within me, an invincible summer.
And that makes me happy. 

For it says that no matter how hard the world 
pushes against me, within me, 
there’s something stronger, 
something better, pushing right back.


Heinrich Heine (1797- 1856)

Heeft ze je nooit aangemoedigd 
Om op haar verliefd te wezen? 
Heb je in haar blik nooit iets van
Wederliefde kunnen lezen?

Wist je in haar ogen nimmer
Tot de ziel zelf door te dringen?
Dierbre vriend, terwijl je toch geen
Ezel bent in dat soort dingen


Heinrich Heine (1797- 1856)

De brief die je me hebt geschreven,
Die maakt mij helemaal niet bang;
Geen liefde wil je mij meer geven?
Waarom was dan je brief zo lang?

Twaalf velletjes in jouw fijn handje!
Welhaast genoeg voor een roman!
Je schrijft normaal niet zo veel kantjes
Als je het uitmaakt met een man.


Hagar Peeters

Ik heb zo vaak mijn eigen eind bedacht
dat het niet langer onverhoeds kan komen.

Het moet wel zijn zoals ik het voorzag;
de angstige uren in de nacht

zullen ten langen leste lonen
voor wie beseft dat van alle gedachten

die ooit werden gedacht die aan de dood
behoorden tot de meest gewone.




Hagar Peeters

We hadden geen benul van hoe het liep.
We deden dingen omdat je dingen doet.
We richtten daden aan en lazen soms een boek
om te vieren dat gedachten niet vergingen.

We gingen door omdat je verder moet
of bleven haken aan een onverwachte blik
omdat er blikken zijn waarmee iets wordt bedoeld,
vooral wanneer bedoeld was wat wij wilden.

We vingen aan en rondden ook wel af
maar wat in gang gezet was ging zijn eigen weg toch weer.
We maakten plannen, legden ons erbij neer
dat dingen gingen zoals ze niet waren voorvoeld.

We liepen af toen het eenmaal zo ver was
dat wat niet voorvoeld was onomkeerbaar bleek.
we lieten wat we hadden in de steek
en zochten naar wat ons verlaten had.


Alexander Blok (1880 – 1921)

Alles op aarde - moeder, jeugd - moet sterven,
je vrouw bedriegt je, je verliest je vriend.
Maar zoek een nieuwe zoetheid te verwerven,
het koude poolgebied rondom beziend.

Ga scheep, richt naar de verre pool je steven
langs wand na wand uit ijs - en stil, vergeet
wat ginds in haat en hartstocht is gebleven…
Vergeet het oude land van lief en leed.

En leer in huivering en trage koude
je uitgeputte ziel hoe op het eind
hier niets is wat haar vast zal kunnen houden,
wanneer het licht van gene zijde schijnt.