Charles Baudelaire (1821-1867)


XXXIII
Bedrink je

Je moet altijd in een roes zijn. Daar draait alles om, dat is het
enige dat telt. Om die verschrikkelijke last van de Tijd, die je
rug breekt en je naar de aarde buigt, niet te voelen, moet je je
zonder ophouden bedrinken.
Maar waaraan? Aan wijn, aan poëzie of aan deugd, wat je
maar wilt. Maar je moet in een roes zijn
En als je toch nog wakker zou worden op de trappen
van een paleis, in het groene gras van een greppel of in de
droefgeestige eenzaamheid van je kamer, omdat de roes al
afgenomen of zelfs verdwenen is, vraag dan aan de wind, aan
de golven, aan de sterren, aan de vogels, aan de klokken, vraag
aan alles wat vlucht, aan alles wat zucht, aan alles wat beweegt,
aan alles wat zingt, aan alles wat spreekt, vraag hoe laat het is.
En de wind, de golven, de sterren, de vogels, de klokken zullen
je antwoorden: 'Het is de tijd voor je roes! Om te ontkomen aan
de slavernij van de martelende Tijd moet je je onophoudelijk
bedrinken! Aan wijn, aan poëzie of aan deugd, wat je maar
wilt.'

Aleksandr S. Poesjkin (1799-1837)

Aan Tsjaadajev

Zo jong al niet meer in de ban
Van roem en liefde, hoop en vreugde.
Als sneeuw, als nevel voor de zon
Verdwenen jeugdige geneugten.
Toch woedt in ons gemoed een brand.
Wie kan, waar kroon en knoet regeren,
De noodkreet van zijn vaderland
Weerstaan, de roep om hulp negeren?
We leven, brandend van verlangen,
Naar het moment van vrijheid toe,
Zoals een smoorverliefde jongen
Blijft uitzien naar een rendez-vous.
Zolang ons hart aan eer en vrijheid
En idealen is verpand,
Zal onze ziel, mijn vriend, voor altijd
Een deel zijn van ons vaderland!
Eens zal ons Rusland frank en vrij
Het voorbeeld volgen van het Westen.
Dan schrijft men onze namen bij
Op de vermaledijde resten
Der absolute heerschappij.


Fernando Pessoa (1888 - 1935)


Zij kwam, glimlachend, elegant,
De voetstap ongehaast en licht,
En ik, die voel met mijn verstand,
maakte meteen 't juiste gedicht.

Ik spreek daarin niet over haar
Noch over hoe zij, volwassen kind,
De hoek omsloeg van gindse straat,
Hoek waar de eeuwigheid begint...


In het gedicht spreek ik van zee,
Beschrijf de golven en de pijn.
Herlezend zie ik een van twee:
De hoek - ofwel de waterlijn.

Miriam Van hee (Gent, 1952)


en wat met de liefde
nu er nauwelijks
nog lichamen zijn?

als een versleten muziekinstrument
zo lig ik soms
klapwiekend in de tocht

ik zoek de omtrek
van mijn adem in de vrieslucht
ik zoek een oksel
om in te slapen

William Shakespeare (1564 - 1616)


Sonnet XXX

When to the sessions of sweet silent thought
I summon up remembrance of things past,
I sigh the lack of many a thing I sought,
And with old woes new wail my dear time's waste:

Then can I drown an eye, unused to flow,
For precious friends hid in death's dateless night,
And weep afresh love's long since cancell'd woe,
And moan the expense of many a vanish'd sight:

Then can I grieve at grievances foregone,
And heavily from woe to woe tell o'er
The sad account of fore-bemoaned moan,
Which I new pay as if not paid before.

But if the while I think on thee, dear friend,
All losses are restored and sorrows end.


Sonnet XXX

Wanneer ik als schout in eigen hartsgeding
de geest het verleden voorgeleiden laat,
bedroeft mij het gemis, de ontgoocheling,
zie ik oud zeer nieuw, hoe kostbare tijd vergaat.

Het oog verdrinkt dan, dat niet vaak meer schreide,
om dierbare vrienden dood in eeuwige nacht;
verwerkte liefdesmart doet mij weer lijden,
vergankelijkheid van wat ik schoonheid dacht.

Weer ween ik om de weedom die mij wachtte,
en tel zwaarmoedig al mijn tegenspoed;
de droefenis keert weer in mijn gedachten,
weer bloedt het hart, dat eerder heeft geboet.

Maar denk ik, vriendlief, aan ons samenzijn,
dan is het verlies vergoed, verdwijnt de pijn.