Rabindranath Tagore (1861-1941)


Als je eigen mensen je verlaten
en je hoop dood in het stof ligt, zonder vrucht,
geef er niet om …
En blijf niet aarzelend staan op 't donkere pad;
probeer je lampje aan te steken, keer op keer.
Maar zelfs al wil de lamp niet branden,
geef er niet om! …
En als de beesten in de wildernis wèl luisteren.
terwijl de harten in je eigen huis hard zijn als steen,
geef er niet om! …
Keer niet wanhopig om, als je de deur gegrendeld vindt,
Als zij niet opengaat, al klop je keer op keer,
geef er niet om!


Patricia de Martelaere (1957-2009)

Zo dichtbij niets, zo zonder
Onderkomen, zo zonderling.
Zo draai ik mij om en om en
Zie en zie wat niemand ziet.
Het begint met nergens, en eindigt
Op niets. Koud. Koud. Warmer.

Alleen wie weg is, is gezien .
Hoe kun je zo zijn, zegt hij.
Niet, zeg ik. Niet.



Jean Pierre Rawie


Je maakt het mensen toch niet naar de zin, 
en streeft dat ook niet langer na. Niet langer
is wat je schrijft gericht op een ontvanger.
Je bent je eigen einde en begin,

en leeft en sterft alleen. Geen dubbelganger
neemt straks je plaats wanneer je doodgaat in;
geen keer op keer verloren hartsvriendin
ging van iets anders dan gedichten zwanger.

Veel lijkt mislukt te zijn, maar toch, jij bent
degeen die eens zelfs in het meest banale
de waardigheid en zin heeft onderkend,

en alles in het eerste licht zag stralen.
En heel je leven zoek je dat moment
nog eenmaal zo volmaakt te achterhalen.


Patty Scholten


De dood
 
Die lompe gast zal jou niet overslaan.
Nooit belt hij op en vraagt: "Kom ik gelegen?"
Hij komt te vroeg, te laat, zijn zeis stoot tegen
je lamp of vaas. Hij laat zijn koffie staan.
 
Beloftes worden niet door hem gedaan
en hij zal nooit die knekelvoeten vegen.
Hij wil niet schaken. Er wordt stuurs gezwegen
tot hij je vraagt om met hem mee te gaan.
 
Dat was het dan. Je bent opeens zo moe.
Hij zegt: "Je wist toch dat ik ooit zou komen.
Die lamp, die vaas, die doen er niet meer toe.
 
Kijk niet zo bang. Het sterven doet geen pijn.
Het zal een slapen, slapen zonder dromen,
het zal een slapen zonder weerga zijn."


Ottavio Rinuccini (1562-1621)


Zefiro torna e di soavi accenti
l’aer fa grato e’il pié discioglie a l’onde
e, mormoranda tra le verdi fronde,
fa danzar al bel suon su’l prato i fiori.

Inghirlandato il crin Fillide e Clori
note temprando lor care e gioconde;
e da monti e da valli ime e profond
raddoppian l’armonia gli antri canori.
Sorge più vaga in ciel l’aurora, e’l sole,
sparge più luci d’or; più puro argento
fregia di Teti il bel ceruleo manto.

Sol io, per selve abbandonate e sole,
l’ardor di due begli occhi e’l mio tormento,
come vuol mia ventura, hor piango hor canto.

(translation) 
Return O Zephyr, and with gentle motion
Make pleasant the air and scatter the grasses in waves
And murmuring among the green branches
Make the flowers in the field dance to your sweet sound;

Crown with a garland the heads of Phylla and Chloris
With notes tempered by love and joy,
From mountains and valleys high and deep
And sonorous caves that echo in harmony.
The dawn rises eagerly into the heavens and the sun
Scatters rays of gold, and of the purest silver,
Like embroidery on the cerulean mantle of Thetis.

But I, in abandoned forests, am alone.
The ardour of two beautiful eyes is my torment;
As my Fate wills it, now I weep, now I sing.

Johann von Goethe (1749-1832)


Ach, wie brengt de mooie dagen dagen, 
dagen van de eerste liefde,
wie brengt die volmaakte tijden,
ach, een luttel uurtje weer!

Eenzaam koester ik mijn lijden 
en houd niet meer op te klagen 
om de vreugde van weleer.

Ach, wie brengt de mooie dagen,
die volmaakte tijden weer! 


J.W. von Goethe (1749-1832)


In liefde nabij

Ik denk aan jou, met zon in zee weerschijnend
   op mijn gezicht.
Ik denk aan jou, wanneer het maanlicht kwijnend
   de bron verlicht.

Ik zie je als langs paden, ver gelegen,
   het stof opsteekt,
als 's nachts bij wie zich waagt op smalle wegen
   de angst uitbreekt.

Ik hoor je telkens als met woest gedonder
   de golfslag smoort.
Ik luister graag in stille wouden, zonder
   dat iets me stoort.

Samen zijn wij, al ben je nog zo verre,
   dicht bij elkaar.
De zon daalt. Weldra fonkelen de sterren.
Was jij er maar!


Apollon Grigoriev (1822 - 1864)


Gevecht

Nee, ik houd niet, ik houd niet van haar...
't Is de macht van 't gewone verlangen!
Maar hoe komt het dan dat ik haar woorden wil vangen,
En met heimlijke schrik naar haar staar?

Waarom word ik door 't simpele woord
Van dit kind met haar vrouwelijk lachje bewogen,
Wordt mijn rust door de schuchter-nadenkende ogen
Van die ijle verschijning verstoord?

Waarom ben ik toch zo van mijn stuk
Als ik bij haar ben, blij en toch treurig,
waarom beef ik toch onwillekeurig
Bij het afscheid wanneer ik haar hand even druk?

Waarom kijk ik soms naar haar doorschijnende wang
Met een wrok die ik niet kan verklaren?
Waarom ben ik ook af en toe bang
Dat ze als een verschijning ten hemel zal varen?

En ik luister, terwijl ik geboeid naar haar staar,
Naar haar lieflijk gepraat, naar dat kinderlijk zoete;
Waarom zou ik toch bang zijn om haar te ontmoeten?...
Want ik houd niet, ik zweer het, ik houd niet van haar.


Pablo Neruda (1904-1973)



Mocht je me vergeten
wil ik dat
je één ding weet:

Als ik kijk naar de kristalmaan,
de rode tak van trage herfst
bij mijn raam,
als ik, bij het vuur gezeten,
de ongrijpbare as neem
of rimpelig lijf van brandhout,
weet je,
dat alles mij tot jou voert,
alsof alles wat bestaat,
geuren, licht, metalen,
scheepjes zijn die varen
naar jouw eilanden
die me verwachten.

Welnu dan,
als beetje bij beetje
jouw liefde voor mij minder wordt,
zal beetje bij beetje
mijn liefde voor jou minder worden.

Als je me plotseling vergeet,
zoek me niet,
want ik zal je reeds vergeten zijn.

Als je de wind van vlaggen
die door mijn leven waait
waanzinnig en lang vindt,
en je besluit
me aan de oever te laten
van het hart waarin ik wortel
bedenk
dat op die dag, op dat uur,
ik mijn armen op zal heffen,
dat mijn wortels naar buiten komen
om andere grond te zoeken.

Maar als je dag na dag,
uur na uur, voelt
- onverzoenlijk lief -
dat je voor mij bestemd bent,
als, dag na dag, een bloem
aan je lippen ontstijgt
om mij te zoeken,
ach dan, allerliefste,
komt dat vuur weer in mij op,
in mij blust niets
of wordt vergeten,
mijn liefde voedt zich
aan jouw liefde:

zolang je leeft
zal mijn liefde
in jouw armen zijn
zonder mijn armen
te verlaten.