Gerrit Kouwenaar


Ik lig als een schip op de rede
van een stad die eeuwen bestaat

Ik ben vastgelegd aan een heden
Maar draag een verleden naam

Ik huis hier tussen mijn muren
Zoals mensen binnen een huid

Ruimte kijkt uit door mijn ramen
ik ben voor de mensen gebouwd

Aleksandr Poesjkin


't Is tijd, mijn vriend, 't is tijd! Het hart verlangt naar vrede -
De dagen vliegen heen, en ieder uur voert mede
Een deeltje van 't bestaan; en ook al willen wij
Van 't leven nog zoveel ... Opeens is het voorbij.
Op aard is geen geluk, slechts rust is ons gegeven,
Ik droom allang van een benijdenswaardig leven,
Ik, moede slaaf, ik wens al sinds mijn prille jeugd
Te vluchten naar een oord van werk en puur geneugt.

H. Marsman


Brief aan een vriend
Tracht, na uw vijftigste jaar,
langzaam te leren, dat het goed is
als de bladeren vallen;
de sterken worden dan toch nog lang niet gerooid;
zeg tot u-zelf: "ik wil pas vallen
onder den winterstorm".-
mij kan soms nu het verlangen al overvallen
naar onze latere jaren,
als ik niet meer gekooid
in dit zwerfziek verlangen
wonen zal in het huis aan de brede rivier.
hoe goed zal het zijn
de dagen te laten verstrijken
met roeien en jagen;
om verweerd en rijzig het land te doorlopen
en te ervaren dat het verhaal van ons leven
den slag van het water gaat krijgen
dat wij rijpen bij wind en weer.
dan slaat ook de gloed niet zo licht meer
met snelle en vluchtige slagen naar buiten
in gelach en geween;
maar er zal een stil vuur in ons zijn,
verborgen in merg en been.
zwervend door het oneindige land
zullen wij sterker en rustiger zijn,
opgenomen in het stromend verband
der seizoenen, dieper verwant
met de ruimte en het wisselend weer.
en dan?
dan zitten wij 's nachts bij het vuur
en ik lees u voor uit een boek,
dat ik dan heb geschreven,
een boek als de "Waterman".
of lacht ge, dat dat niet kan?
waarom niet, ik ben immers nog jong.
kent gij de verborgen wegen?
het roer kan nog zesmaal om!
laat uw humor, uw gloed, uw snelle boosaardige tong
u vooral niet begeven
en bezoek mij, eenmaal,
in het huis van mijn ouderdom.

Konstantínos Kaváfis


Half uur

Ik heb je niet bezeten, en ik zal je niet bezitten,
denk ik, nooit. Enkele woorden, een even nader komen,
zoals eergisteren in de bar, en verder niets.
Dat geeft, ik ontken het niet, verdriet. Maar wij, dienaars van de Kunst
wij scheppen soms, door grote geestesspanning,
en ongetwijfeld maar voor korte tijd, ons een genot,
dat ons bijna tastbaar schijnt.
Zo had ik – geholpen zeker in hoge mate
door de barmhartige alcohol –
een half uur van volmaakte erotische beleving.
En jij begreep het, dunkt mij, en je bleef met opzet
nog wat langer.
Dat was zeer noodzakelijk. Want ondanks de fantasie,
en ondanks de magische alcohol,
was het nodig dat ik je lippen zag,
was het nodig dat je lichaam dichtbij me was.

Leo Vroman


Een psalm voor alles

Een psalm voor alles waar geen psalmen voor bestaan
voor dode dingen, die toch ook vergaan:
voor een stukje touw, vertreden tot los vlas
zowel als voor het plantje dat het was.

Een psalm voor bijna doorgeroeste bommen,
een psalm voor doorgekraste optelsommen,
een psalm voor blijkbaar veel te lieve
en daarom doorgescheurde brieven,

een psalm voor het eeuwig ongebeurde,
een psalm voor onbestaanbaar gras,
een voor de slachter en de laatste plas
die uit het lammetje te voorschijn spuit,

een psalm voor de oude verfstpat op die ruit,
een psalm voor het geweten en vergeten
verkoolde huis en dan daarvan het kind
en dan daarvan de druppel zweet en
daarvan die koelte voor de dood begint.

Charles Baudelaire


In het voorbijgaan

De straat omgaf mij met haar daverend kabaal en
Lang, slank, in diepe rouw ging mij een vrouw voorbij,
Verheven in haar smart; met fraaie hand liet zij
De zoom van haar gewaad opzweven en weer dalen,

Op snelle benen en met statueske grootheid.
En uit haar ogen, loden lucht waar storm ontspringt,
Dronk ik verkrampt, bevangen als een zonderling,
Zoetheid die fascineert, genot dat tot de dood leidt.

Een bliksemflits... en toen de nacht! ­ Vluchtige schone
Wier blik mij één moment met levenskracht beloonde,
Zal ik je in het eeuwig leven pas weer zien?

Elders, ver weg van hier! Te laat! Of nooit misschien!
Ik weet niet waar jij vlucht, jij niet waar ik zal gaan,
Vrouw die ik had bemind, vrouw die dat hebt verstaan!

Charles Baudelaire, Frankrijk, 1821-1867