Hanny Michaelis


Toen je mij met lichte
vingertoppen behoedzaam
en toegewijd als braille las,
legden leeuwen en tijgers
hun kop op de poten
en sliepen in, slangen rolden
zich op en zelfs de schorpioen
trok zich terug. Verlost
haalde ik adem, ik voelde
je hart tegen het mijne kloppen
en in mijn binnenste werd het stil
als in de lege kerk vlak voor
het ogenblik waarop het orgel
zijn triomfantelijke stem verheft.



Hanny Michaelis (1922-2007)

BEKENTENIS

Al te gewillig liet ik mij verleiden
tot dit bekoorlijk maar gevaarlijk spel
Ik was te roekeloos, ik weet het wel:
ik ben immers de zwakste van ons beiden.

Maar het besprong me, onverhoeds en snel.
Er bleef geen tijd meer om het te vermijden.
Nu kan en wil ik me niet meer bevrijden:

de pijl trof doel, verraderlijk en fel.

Het is te laat, er valt niet meer te kiezen.
Te laat - en in een plotselinge schrik
voel ik - één tel - mijn hart, mijn bloed bevriezen.

Want vroeg of laat, eens komt het ogenblik
dat een van ons dit spel moet gaan verliezen
door te bezwijken voor de ander. - Ik.



Hanny Michaelis (1922-2007)

Niet de tot het breekpunt 
gespannen snaar, de te ver
opgewonden horlogeveer,
het oververhitte glas,
maar het gras dat zich
opricht na de regen, het vuur
onder de sintels, Bouvard
en Pécuchet die als alle
plannen grandioos mislukt zijn
tot zelfmoord toe, de sneeuw
zien smelten, het voorjaar
ruiken en hals over kop
wegdragen naar een nieuw utopia.


Lupercio Leonardo de Argensola (1559 - 1613)

Als het dan toch moet zijn dat ik weer zwicht
voor liefdes schrikbewind en wrede grillen,
en mij opnieuw geheel vergooi ter wille
van dit of dat aanbiddelijk gezicht;

hernieuw het flauwe licht dan in mijn ogen,
maak dan mijn schedel als vanouds behaard,
en laat mijn kaak niet met zo'n grauwe baard.
maar weer met blos en dons zijn overtogen.

Dán zal ik  - als de slang vernieuwd - weer keer
op keer, terwijl ik weer en wind trotseer,
onder haar venster vruchteloos staan smachten.

Maar waar de tijd zonder respijt verstrijkt,
en alles met de tijd veranderd blijkt,
waarom in godsnaam dan niet mijn gedachten?


Michel van der Plas

Ik wou dat ik nog nieuw was als dit blad.
Nog wit. Nog zonder woorden. Een begin.
Nog hoopvol ook ('een wereld vult mij in'),
zonder verdriet en nog niet liefgehad.

Maar er staat al een strofe in mij geprent,
hard; moedeloos: een die ik liefst vergat;
een hoofdstuk waar ik bang voor ben en dat
iedere nieuwe aanvang nu al schent.

Ik wou dat ik nog schreef, en niet meer las.
Ik wou dat ik niet woonde, dat ik liep:

de hemel eindeloos, de dalen diep,
de voeten weg in wilde golven gras.

Dat ik nog worden kon en nooit meer was.
Dat ik een leegte wist waarvoor ik schiep.