Rutger Kopland (1934 - 2012)

Weggaan is iets anders 
dan het huis uitsluipen
zacht de deur dichttrekken
achter je bestaan en niet
terugkeren. Je blijft 
iemand op wie wordt gewacht.

Weggaan kun je beschrijven als 
een soort van blijven. Niemand 
wacht want je bent er nog. 
Niemand neemt afscheid 
want je gaat niet weg.


Paul van Vliet

Maar soms dan is daar iemand bij 
Die denkt: Nee dit is niets voor mij 
Die gaat daar uit en stapt opzij 
Die maakt zich los en voelt zich vrij 

Van alles wat verstikking geeft 
Van de grauwe sleur waarin hij leeft 
Zodat hij weer toekomst heeft. 

Misschien komt hij alleen te staan 
Maar overleven is voortaan 
Zijn eigenwijze weg te gaan 
Zijn optocht door de tijd! 



Leo Vroman (1915 - 2014)

Als ik morgen niet opsta,
Moet je niet schrikken.
Per slot, elke opera
en alle toneelstukken
hebben hun ogenblikken,
het vallen van gordijnen
of andere ongelukken,
dit is dan het mijne.

Sluit dus mijn gezicht,
doe die mond en twee ogen
maar netjes dicht
en ik ben voltooid.

Laat zo maar gaan,
en die oren mogen
nog openstaan,
want je weet nooit.



Sir Walter Raleigh (1554?–1618)

What is our life? The play of passion.
Our mirth? The music of division:
Our mothers’ wombs the tiring-houses be,
Where we are dressed for life’s short comedy.
The earth the stage; Heaven the spectator is,
Who sits and views whosoe’er doth act amiss.
The graves which hide us from the scorching sun
Are like drawn curtains when the play is done.
Thus playing post we to our latest rest,
And then we die in earnest, not in jest.



M. Vasalis (1909 – 1998)

De zomerwei des ochtends vroeg.
En op een zuchtje dat hem droeg
vliegt een geel vlindertje voorbij.
Heer, had het hierbij maar gelaten.




Fernando Pessoa (1888-1935)

Er zijn ziekten erger dan ziekten, 
Er zijn pijnen die geen pijn doen, zelfs niet in de ziel, 
Maar pijnlijker dan alle andere. 
Er zijn gedroomde angsten, werk’lijker 
Dan die welke het leven met zich brengt, er zijn gevoelens 
Die men voelt alleen door ze te denken 
En die meer de onze zijn dan ’t leven zelf. 
Er zijn zo vele dingen die, zonder bestaan, 
Bestaan, die tergend traag bestaan 
En tergend traag de onze zijn, de onze en onszelf ... 
Boven het troebel groen van de brede rivier 
De witte circumflexen van de meeuwen ... 
Boven de ziel de nutteloze wiekslag 
Van wat niet was, ook niet kon zijn, en alles is. 
Geef mij nog wat wijn, want het leven is niets. 



Gili Haimovich

The Dragonfly

I’m ashamed to say it but
The wings of the dragonfly I was
Were made of glass.
Her delicate but roachy body buzzed
In a pleasant yet mechanical way.


I’m ashamed to look at her because I believe it’s still possible
to see her there.
Between you and me,
what blew her cover were the wings attached to her small body
not the bolt,
but the usual flesh and bones and muscles
flapping with the energy of a female.



W.B. Yeats (1865-1939)

Never give all the heart, for love
Will hardly seem worth thinking of
To passionate women if it seem
Certain, and they never dream
That it fades out from kiss to kiss;
For everything that's lovely is
But a brief, dreamy, kind delight.
O never give the heart outright,
For they, for all smooth lips can say,
Have given their hearts up to the play.
And who could play it well enough
If deaf and dumb and blind with love?
He that made this knows all the cost,
For he gave all his heart and lost.


Tennessee Williams (1911-1983)

We have not long to love.
Light does not stay.
The tender things are those
we fold away.
Coarse fabrics are the ones
for common wear.
In silence I have watched you
comb your hair.
Intimate the silence,
dim and warm.
I could but did not, reach
to touch your arm.
I could, but do not, break
that which is still.
(Almost the faintest whisper
would be shrill.)
So moments pass as though
they wished to stay.
We have not long to love.
A night. A day ...


Waar ek jy word

Antjie Krog

waar ek jy word

oor-ruisend deur ons
houvassende kapasiteit
op hierdie kniebare aardmantel

kan ek nie nie-jy wees nie
jy nie niemand wees nie
ons nie nêrens wees nie
die ongehoorde behorende woord
nie nie-gesê word deur ons nie

my hart haper — gewigloser as tevore
dog brugbaar

daar waar ek anders as jy is
begin ek dis waar

maar daar waar ek jy is
jy geword het sing ek buite myself
ligte polsslae kwiksilwersingend
iets anderkant alle mensheid gekaats

waar ik jou word

overweldigd door ons
vermogen om vast te houden
op deze kneedbare aardmantel

kan ik niet niet-jij zijn
jij niet niemand zijn
wij niet nergens zijn
het ongehoord behorende woord
niet niet-gezegd worden door ons

mijn hart hapert — gewichtlozer dan tevoren
maar overbrugbaar

daar waar ik anders ben dan jij
begin ik het is waar

maar daar waar ik jou ben
jou geworden ben zing ik buiten mezelf
lichte polsslagen kwikzilverzingend
iets voorbij de hele mensheid gekaatst


Antjie Krog

ek wil

ek wil jou so graag gelukkig maak
ek wil vir jou verse skryf
sober en soepel soos jouself
ek wil vir jou sing
snags terwyl jy slaap
ek wil myself vir jou gee
stil soos 'n koorsboom
soet en oop soos mispels
soos mopanies in die herfs
soos maroelas in die somer
bruin en heel soos kremetart
vurig soos die bloeiende handjies van 'n kafferboom
ek wil jou so graag iets gee wat jy kan saamdra
wat by jou sal bly soos 'n klein warm akkedissie
eendag as jy oud en allenig in die son sit.


ik wil

ik wil je zo graag gelukkig maken
ik wil gedichten voor je schrijven
sober en soepel zoals jijzelf
ik wil voor je zingen
's nachts terwijl je slaapt
ik wil me aan je geven
stil als een koortsboom
zoet en open als mispels
als mopani's in de herfst
als maroela's in de zomer
bruin en heel als een baobab
vurig als de bloeiende handjes van een kafferboom
ik wil je zo graag iets geven wat je met je mee kunt nemen
wat bij je zal blijven als een klein warm hagedisje
ooit als je oud en eenzaam in de zon zit.



Herman Gorter (1864-1927)

Zie je ik hou van je,
ik vin je zoo lief en zoo licht --
je oogen zijn zoo vol licht,
ik hou van je, ik hou van je.
En je neus en je mond en je haar
en je oogen en je hals waar
je kraagje zit en je oor
met je haar er voor.
Zie je ik wou graag zijn
jou, maar het kan niet zijn,
het licht is om je, je bent
nu toch wat je eenmaal bent.
O ja, ik hou van je,
ik hou zoo vrees'lijk van je,
ik wou het helemaal zeggen --
Maar ik kan het toch niet zeggen.


A.E. Housman (1859-1936)

From far, from eve and morning
And yon twelve-winded sky,
The stuff of life to knit me
Blew hither: here am I.
Now—for a breath I tarry
Nor yet disperse apart—
Take my hand quick and tell me,
What have you in your heart.
Speak now, and I will answer;
How shall I help you, say;
Ere to the wind’s twelve quarters
I take my endless way.


Michel van der Plas (1927-2013)

Zij verstaat de kunst van bij me horen
In mijn lichaam heeft ze plaats gemaakt voor twee
In mijn ogen woont ze, in mijn oren
Ze hoort en ziet mijn hele leven met me mee
Soms begint ze in mijn hart te zingen
Waar het nacht wordt heeft ze lichtjes aangedaan
En door haar weet ik dan door te dringen
Tot de onvermoede schat van ons bestaan
Zo alleen maar wil ik verder leven
Schuilend bij elkaar
En als ik oud moet worden, dan alleen met haar

Zij kent al mijn dromen en mijn wanen
Al mijn haast en al mijn honger en mijn spijt
Als ik lach kent zij alleen de tranen
Die daar achter liggen in de tijd

Zo alleen maar wil ik verder leven
Schuilend bij elkaar
En als ik oud moet worden, dan alleen met haar

Zij is meer dan deze woorden zeggen
In mijn lichaam heeft ze plaats gemaakt voor twee
Maar wie weet een wonder uit te leggen
En een wonder draag ik met me mee


Paul Eluard (1895-1952)

Ik wil alleen maar van je houden
een onweer vult het dal
een vis de rivier

ik schiep je naar de maat van mijn eenzaamheid
de hele wereld om in schuil te gaan
dagen nachten om elkaar te begrijpen

om in je ogen niets meer te zien
dan wat ik van je denk
en van een wereld naar jouw beeld

en dagen en nachten al naar jouw wimpers.


Bert Leston Taylor (1866-1921)

Behold the mighty dinosaur,
Famous in prehistoric lore,
Not only for his weight and length,
But for his intellectual strength.
You will observe by these remains
The creature had two sets of brains,
The one in his head, the usual place,
The other at his spinal base.
Thus he could reason a priori
As well as a posteriori.
No problem bothered him a bit,
He made both head and tail of it.
So wise he was
So wise and solemn
Each thought filled just a spinal column.
If one brain found the pressure strong,
It passed a few ideas along.
It something slipped the forward mind
’Twas rescued by the one behind.
And if in error he was caught
He had a saving afterthought.
As he thought twice before he spoke
He had no judgment to revoke.
For he could think without congestion
Upon both sides of every question.
O gaze upon this noble beast,
Defunct ten million years at least. 




J.H. Leopold (1865-1925)

Verlaat mij en gaat heen, gaat heen,
zorg, druk en droefenis van zinnen;
of dacht gij altijd bij mij binnen
uw wil te hebben als voorheen?

O, maar ik zeg u aan van neen;
verstand zal u wel overwinnen,
verlaat mij dan, gaat heen, gaat heen,
zorg, druk en droefenis van zinnen.

En zoo weer ooit voor mij verscheen
uw aankomst en van uw vriendinnen,
zoo moge God dit nieuw beginnen
verdoemen en den dag meteen;
verlaat mij dan, gaat heen, gaat heen,
zorg, druk en droefenis van zinnen!



J.H. Leopold (1865-1925)

Een stille dag is om mij heen 
en in mij is het leven flauw, 
ik voel de angst des wezens nauw 
en ben in mijne vrede alleen. 

Is er in mij de aandacht niet 
van verzen en hun stil verricht 
inschikken tot dit klein gedicht 
van iets geluk en licht verdriet? 

dat gij nog eens mij waart nabij 
en ik u koel en zuiver vond 
en wel in droefenis verstond 
het verre tusschen u en mij.


Ogden Nash (1902-1971)

Consider the auk;
Becoming extinct because he forgot how to fly, and could only walk.
Consider man, who may well become extinct
Because he forgot how to walk and learned how to fly before he thinked.



Ogden Nash (1902-1971)

People expect old men to die,
They do not really mourn old men.
Old men are different. People look
At them with eyes that wonder when...
People watch with unshocked eyes;
But the old men know when an old man dies.


Jean Pierre Rawie

Waar ik mijn hart aan heb verpand
in mijn verspild verleden
het ging voorbij, het hield geen stand
het is als zand vergleden

Ik heb mij nog het meest gehecht
aan sterfelijke zaken
aan dingen die ik nimmer echt
tot mijn bezit kon maken

Maar alles wat zo dierbaar was
dat ik het heb verloren
is mij sinds ik het kwijt ben pas
voorgoed gaan toebehoren



Francisco de Quevedo (1580-1645)

Zie je de potentaat in weeldedronken
opzichtig zwaar met goudbestikt ornaat?
Hoe zonlicht elke vinger vol karaat
flitsend in aureolen doet ontvonken?

Ceders van eeuwen tot plafonds geklonken,
heel dit paleis in vorstelijke staat
op jaspiscolonnaden? Overdaad
van draperieën in purper verzonken?

Gaap het niet aan. Wees dan liever jaloers
op wie weinig bezit, wie niet hoog vliegt
en koesterend een schat in handen houdt.

Val niet voor praalzucht, ijdel en platvloers:
uit alle flonkering en luxe liegt
de vale geelzucht van het gore goud.



Francisco de Quevedo (1580-1645)

Na zoveel blindelings verspilde tijd,
zoveel in duisternis doorwaakte nachten;
na zoveel steeds dezelfde jammerklachten
en zoveel zuchten van zwaarmoedigheid;

na zoveel dat niet was wat ik verwachtte,
zoveel verdriet en zoveel zelfverwijt;
na zoveel tranen, vruchteloos geschreid,
en zoveel tochten die mij nergens brachten,

heb ik ten lange leste niets in handen
dat dat ik het goedkoop bedrog doorschouw
waar elk verlangen is op doodgelopen.

Nu zie ik door hoe door schade en door schande
de ziel van dag tot dag met diep berouw
de vreugde dezer aarde moet bekopen.


Herman de Coninck (1944-1997)

Zoals met de gek uit het grapje
die zich voortdurend met een hamer
op het hoofd sloeg, en naar de reden gevraagd, zei:
‘Omdat het zo prettig is als ik ermee ophou’ –
zo is het een beetje met mij. Ik ben ermee opgehouden
je te verliezen. Ik ben je kwijt.
Misschien is dat geluk: een geluk bij een ongeluk.
Misschien is geluk: nog een geluk dat.
Dat ik aan jou kan terugdenken, bv.,
in plaats van aan een ander.

Jean Pierre Rawie

De woning leunt
tegen de wind.
Verholen steunt
het dakgebint. 

Rondom het huis
geen bomen meer,
alleen het ruisen
van weleer.

Weer gaat men het
bekende pad
met trage tred,
verwonderd dat

men op het laatst
een toevlucht vond
in wat al haast
niet meer bestond.



Ida Gerhardt (1905-1997)

ONVERBROKEN 

Geen die daarginds uw graf nog vindt;
er rest van u portret noch brief.
Maar ik die kind ben van uw kind
ik heb u uit de verte lief.
En gij mìj, onbetwijfelbaar.

Er is een weten van elkaar
dat tijd en afstand overwint.

Soms grijpt ge even in; ik merk
het aan een stremming in het werk,
een wenk: ik leg de schrijfstift neer;
die lichte wijziging komt van u.
Het vers handhaaft zich continu.

Er is bericht, over en weer.


W.B. Yeats (1865-1939)

I bring you with reverent hands
The books of my numberless dreams,
White woman that passion has worn
As the tide wears the dove-grey sands,
And with heart more old than the horn
That is brimmed from the pale fire of time:
White woman with numberless dreams,
I bring you my passionate rhyme.



Pieter Boskma

'En toen? vroeg een stem. 
'Hoe ging het verder?'
Gewoon, zei ik, we werden
als Grote Liefde bekend.

'Wat moet je daarmee?’ 
Dat weet ik ook niet.
'En wat vond zij?’
Ze vond het wel lief.

'Komt zij nog vaak?’
O ja, elke dag.
'Dus ook vandaag?’

Kijk, ze staat daar.
'Is zij dat echt?’
O ja, ze is echt

zolang ik haar draag.



Rutger Kopland (1934-2012)

Ga nu maar liggen liefste in de tuin, 
de lege plekken in het hoge gras, ik heb 
altijd gewild dat ik dat was, een lege 
plek voor iemand, om te blijven.



T.S. Elliot (1888 - 1965)

Who is the third who walks always beside you? 
When I count, there are only you and I together 
But when I look ahead up the white road 
There is always another one walking beside you 
Gliding wrapt in a brown mantle, hooded 
I do not know whether a man or a woman 
But who is that on the other side of you? 


T.S. Elliot (1888 - 1965)

There is shadow under this red rock,
(Come in under the shadow of this red rock),
And I will show you something different from either
Your shadow at morning striding behind you
Or your shadow at evening rising to meet you;
I will show you fear in a handful of dust



Ernest Dowson (1867 - 1900)

What is Love?
Is it a folly,
Is it mirth, or melancholy?
Joys above,
Are there many, or not any?
What is Love?

If you please,
A most sweet folly!
Full of mirth and melancholy:
Both of these!
In its sadness worth all gladness,
If you please!

Prithee where,
Goes Love a-hiding?
Is he long in his abiding
Anywhere?
Can you bind him when you find him;
Prithee, where?

With spring days
Love comes and dallies:
Upon the mountains, through the valleys
Lie Love's ways.
Then he leaves you and deceives you
In spring days.