Ilja Leonard Pfeijffer

DIE LIEBE DIE LIEBE
liefde is een dunne naam
maar de avond wordt zwaar
en kruipt op mijn buik
ik ruik je avondmond
ik proef je naam
liefde is gauw gezongen en
liefde is dun gesponnen
maar spin voor iedere tol
en zing als een klepel
liefde is een avondwoord
maar het wordt avond
en mijn keel wordt donker
ik wil je drinken
ik proef je naam

Hagar Peeters

Lamento van het gedicht 

Zo broos dat ik moet worden ingebonden
en langdradig dat ik dichtgeslagen 
kan worden zodra mijn publiek is verzadigd,
vervlieg ik tot vergetelheid wanneer men van mij 
geen afdruk maakt. 

Ik koester niet de illusie dat u mij langer
dan een ademtocht verdraagt.
Ik besta alleen wanneer u dat van mij vraagt
en wat u aan mij heeft? Ik weet het niet.
U zoekt iets, maar of u dit in mij kunt vinden?
U verlangt het verlossende woord
dat niet bestaat, maar ja, zo klinkt het:

Was ik de geliefde die u ooit heeft afgewezen?
herleefden in mij alsjeblieft uw gestorven naasten,
kon ik mijn excuses maken namens degenen die u kwetsten
en de troostende woorden spreken die u hoopte te vernemen,
was ik de arts die u kon genezen
of het voedsel voor uw hongerige maag

maar ik ben een gedicht, heel licht en vruchteloos
uw metgezel vandaag. 


Herman de Coninck

Winter

Winter. Je ziet weer de bomen
door het bos, en dit licht
is geen licht maar inzicht:
er is niets nieuws
zonder de zon.


En toch is ook de nacht niet
uitzichtloos, zolang er sneeuw ligt
is het nooit volledig duister, nee,
er is de klaarte van een soort geloof
dat het nooit helemaal donker wordt.
Zolang er sneeuw ligt is er hoop.


JOHN KEATS (1795-1821)

A thing of beauty is a joy forever:
Its loveliness increases; it will never
Pass into nothingness, but still will keep
A bower quiet for us, and a sleep
Full of sweet dreams, and health, and quiet breathing.
Therefore, on every morrow, are we wreathing
A flowery band to bind us to the earth,
Spite of despondence, of the inhuman dearth
Of noble natures, of the gloomy days,
Of all the unhealthy and o’er-darkened ways
Made for our searching: yes in spite of all,
Some shape of beauty moves away the pall
From our dark spirits. Such the sun, the moon,
Trees old, and young sprouting a shady boon
For simple sheep; and such are daffodils
With the green world they live in; and clear rills
That for themselves a cooling covert make
‘Gainst the hot season; the mid forest brake,
Rich with a sprinkling of fair musk-rose blooms:
And such too is the grandeur of the dooms
We have imagined for the mighty dead;
All lovely tales that we have heard or read:
An endless fountain of immortal drink,
Pouring unto us from the heaven’s brink.

Nor do we merely feel these essences
For one short hour; no, even as the trees
That whisper round a temple become soon
Dear as the temple’s self, so does the moon,
The passion poesy, glories infinite,
Haunt us till they become a cheering light
Unto our souls, and bound to us so fast,
That, whether there be shine, or gloom o’ercast,
They always must be with us, or we die.