Erich Fried (1921-1988)


Wat het is

Wat het is
Het is onzin
zegt het verstand

Het is wat het is
zegt de liefde

Het is ongeluk
zegt de berekening
Het is alleen maar verdriet
zegt de angst
Het is uitzichtloos
zegt het inzicht

Het is wat het is
zegt de liefde

Het is belachelijk
zegt de trots
Het is lichtzinnigheid
zegt de voorzichtigheid
Het is onmogelijk
zegt de ervaring

Het is wat het is
zegt de liefde

Anna Achmatova (1889 - 1966)


3 Laatste toast

Op mijn bestaan vol nijd en spijt,
Ons huis in stof en as,
Ons samenzijn in eenzaamheid,
Op jouw hef ik het glas,
En op die ogen, kil en dof,
Die mond, die mij verried,
En op de wereld, wreed en grof,
Op God, die ons verliet.

Ellen Warmond (1930)


Je bent

Je bent gewoon je bent
gewoon een mens dat is
een warm en onontwarbaar wezen
en toch kun je gebeuren als een wonder

want ik heb je geroepen in mijn slaap
ik riep je liefde

door eigen honger
in de eigen stem ontwaakt
zag ik: ik heb je niet gedroomd
hier ben je je bestaat

ik heb je liefgehad
dit is de nacht

ik heb je lief
ik heb je niet bedacht.

Carlos Drummond de Andrade, Brazilië, 1902 - 1987


En alles wat ik heb gedacht
en alles wat ik heb gezegd
en alles wat men mij verteld heeft
was papier

En alles wat ik heb ontdekt
bemind
gehaat
papier

Papier al wat er was in mij
en in de anderen, kranten-
papier
behangpapier
pakpapier
papierpapier
papier-maché.

Carlos Drummond de Andrade (1902 - 1987)


Ik hou van je omdat ik van je houd.
Je hoeft niet eens mijn minnares te zijn,
en vaak weet je niet eens hoe dat te zijn.
Ik hou van je omdat ik van je houd.
De liefde is een toestand van genade
die men met liefde niet betaalt.

Liefde wordt gratis gegeven,
is een zaadje in de wind,
de waterval, in de eclips.
Liefde schuwt dictionnaires
en gereglementeerde affaires.

Ik hou van je omdat ik niet genoeg
houd van mijzelf of juist te veel.
Want liefde wordt niet ingeruild,
en niet gedeeld en niet bemind.
Want liefde is liefde tot niets,
sterk en gelukkig in zichzelf

Hans Lodeizen


Voor vader

o vader wij zijn samen geweest
in de langzame trein zonder bloemen
die de nacht als een handschoen aan-
en uittrekt wij zijn samen geweest
vader terwijl het donker ons dichtsloeg.

waar ben je nu op een klein ritje
in de vrolijke bries van een groene auto
of legde de dag haar handschoen
niet op een tafel waar schemering en
zachte genezing zeker zijn in de toekomst.

mijn lippen mijn tedere lippen dicht.

The Wraggle, Taggle Gypsies, O!


There were three gypsies a come to my door,
And downstairs ran this lady, O!
One sang high and another sang low,
And the other sang bonny, bonny, Biscay, O!

Then she pulled off her silk finished gown
And put on hose of leather, O!
The ragged, ragged, rags about our door,
She's gone with the wraggle taggle gypsies, O!

It was late last night, when my lord came home,
Enquiring for his a-lady, O!
The servants said, on every hand,
She's gone with the wraggle taggle gypsies, O!

O saddle to me my milk-white steed,
Go and fetch me my pony, O!
That I may ride and seek my bride,
Who is gone with the wraggle taggle gypsies, O!

O he rode high and he rode low,
He rode through woods and copses too,
Until he came to an open field,
And there he espied his a-lady, O!

What makes you leave your house and land?
What makes you leave your money, O?
What makes you leave your new wedded lord?
To go with the wraggle taggle gypsies, O!

What care I for my house and my land?
What care I for my money, O?
What care I for my new wedded lord?
I'm off with the wraggle taggle gypsies, O!

Last night you slept on a goose-feather bed,
With the sheet turned down so bravely, O!
And to-night you'll sleep in a cold open field,
Along with the wraggle taggle gypsies, O!

What care I for a goose-feather bed?
With the sheet turned down so bravely, O!
For to-night I shall sleep in a cold open field,
Along with the wraggle taggle gypsies, O!

Willem Jan Otten


Eindaugustuswind

1

Ook als het waar is wat we weten –
en niets ons wacht, heus, heus –
dan nog wacht mij, zo lang ik leef
en zwaarder kortademiger elk jaar
mijzelf het duin op hijs: de zee, zee.

Steeds onmiskenbaarder is zij dan voorzien,
steeds meer de meesteres die onderwijst
dat niets mij wacht, niets, heus, heus.
Probeer het maar, zegt zij, en denk je
vrij, de duinen op en daarna nergens mij.

2

Er is een omdat en het ruist als het dak
van een sparrebos bij nacht bij eindaugustuswind.
Ik ben gaan liggen op mijn rug met boven mij
een sterrenwak precies als toen ik dertien was.
Het was opnieuw als lag ik denkend in een kuil.
Takken zwarter dan het doodstil uitspansel.

Omdat ik niet mijn eigen macht zal zijn,
omdat mijn strekking steeds een klacht zal zijn,
omdat ik niet begrepen heb wat mij
naar deze onbegrepen plek heeft toegewild,
omdat ik niet mijzelf bevatten kan
als pogend te bevatten – daarom ben ik vrij.

3

Ik heb mij nu zo luid tot u gericht
dat uw zwijgen is gaan klinken
naar de stilte in een bladstil bos
nadat er 's nachts uit een tent
een kind geroepen heeft en het was
het mijne niet. Ik twijfel niet
aan uw bestaan zo lang u tot mij
zwijgt. Het is aan mij, u laat mij vrij
om uit uw echoënde stilte op te staan.

Ricardo Reis (Fernando Pessoa)


Mij lieten op de wereld heel alleen,
De Goden, die beschikken.
Ik kan niets tegen hen: wat zij mij gaven
Aanvaard ik zonder meer.
Zo buigt het graan, en als de wind gaat liggen
Richt het zich weer op.

Ricardo Reis (Fernando Pessoa)


Heers of zwijg. Vergooi je niet door dat
Wat je niet hebt te geven.
Wat baat de Caesar die je droomt? Geniet
Je kleinheid, groot genoeg.
Beter beschut je de gegeven hut
Dan het beloofd paleis

Hugues C. Pernath


Zo sta ik buiten de gedachte
Met dit besluit
Dat bij mijn leeftijd past
En onderga, nauwelijks
Na een jaar opnieuw
Iemand die niet alles achterliet.

Ik neem haar in dezelfde kleur
En verdeel de vreugde van mijn vreugde
Haar leven dat zij leeft, haar geloof in mij
En mijn geloof in haar.

En nooit uit de twijfel
Nooit uit de liefde, nooit
Maakte het leven zulk begin.

Vasalis


Ik zoek een misverstand om in te geloven.
Al mijn gedachten zitten binnen
En met hun voorhoofd aan de ruit
Van al mijn ramen, van onderen tot boven
Gedrongen, kijken zij mismoedig uit.

De oudste hebben kindergezichten,
Ze dansen en fluisteren met elkaar,
De jongste hebben rimpels, grijzend haar.
Ik wou dat het vreselijk ging waaien,
Zodat het volle, stille huis ging zwaaien
En dat de ramen openvlogen en de gedachten alle,
Geel, roze, wit, geluidloos als ze zijn
Op straat – er hoeft geen held te zijn,
Waarvoor ze het doen. Good afternoon.

Muraqqa Gulshan - 1530


De rondgang van ons komen en ons gaan,
daar vind je geen begin, geen einde aan.
De ware zin heeft niemand nog verstaan:
vanwaar dit komen en waarheen dit gaan?

De Schepper heeft het samenstel gesmeed,
en daarna in zijn delen weer ontleed.
Was het niet goed? Waarom heeft Hij gebroken
de vormen door Zijn eigen hand gekneed?

Let niet op hen die dit bestel aanvaarden,
maar drink een koppig glas met fijnbesnaarden.
Zovelen die de hoogste top begeerden
zijn weg, en zie je niet terug op aarde.

De wereld laat mij nog geen dag begaan;
nooit adem ik vrijuit in dit bestaan.
Van al de lessen bij het lot genomen
heb ik geen wereldwijsheid opgedaan.

Mijn hart verlangde levenslang te weten,
weinig geheimen liet ik ongeweten.
Met denken bracht ik dagen, nachten door:
tenslotte wist ik dat ik niets kon weten.

Rutger Kopland


De god in mijn hersenen

Toen ik al bijna ontwaakt was herinnerde ik mij
dat ik die nacht in het verleden had geleefd
en zonder de geringste verbazing weer
geloofd had dat God bestond

ik wilde hem eigenlijk wel eens spreken
het is een bijzonder aardige man zei iemand
je kunt hem gerust eens bellen

ik belde en er klonk een stem, een heel lieve stem
zodat ik mij een lieve gevleugelde vrouw voorstelde
zoals je wel ziet op felicitatiekaarten

wilt u god, werd er gezegd, toets dan één
wilt u god niet, toets dan niet
ik toetste één

en dezelfde gevleugelde vrouw zei: er is nog
één wachtende voor u en die ene bent u

ik herinnerde mij dat ik hier eindeloos over
moest nadenken tot ik ontwaakte en God weer
was verdwenen, ergens in mijn hersenen

Thomas Campion 1576-1620


Volg steeds je schone zon, bedroefde schaduw.
Al ben jij duisternis
Waar zij ál luister is,
Volg tóch je schone zon, bedroefde schaduw.

Volg haar wier licht het jouwe heeft verdreven.
Al leef je onteerd, en zij
De hemel zó nabij,
Volg tóch haar licht: het schenkt de wereld leven.

Volg dat puur stralend schoon, dat felle blaken
– Al heeft het je verschroeid –
Tot het in mildheid gloeit
En je dof zwart tot blinkend licht gaat maken.

Volg haar zolang haar heerlijkheid blijft schijnen.
Al komt eens de onheilsnacht
Die heel haar licht ontkracht
En jou nu al verbleken doet en kwijnen,

Volg tóch: dit heeft je lot toegewezen.
Zon richt zijn schaduw aan
Tot beiden ondergaan,
De zon beproefd, de schaduw nóg misprezen.

Maria Vasalis


Als daar muziek is, wil ik die horen:
Ik wil muziek voor oude mensen, die nog krachtig zijn,
En omgeploegd met lange, diepe voren
En ongelovig, die de wellust en de pijn
Nog kennen. Die bezaten en verloren.
En als er wijsheid is, die geen vermoeidheid is,
En helderheid, die geen versterving is,
Wil ik die zien, wil ik die horen.
En anders wil ik zot en troebel zijn.

J.C. Bloem (1887-1966)


In Memoriam

De blaren vallen in de gele grachten;
Weer keert het najaar en het najaarsweer
Op de aarde, waar de donkre harten smachten
Der levenden. Hij ziet het nimmermeer.

Hoe had hij dit bemind, die duistre straten,
Die atmosfeer van mist en zaligheid,
Wanneer het avond wordt en het verlaten
Plaveisel vochtig is en vreemd en wijd.

Hij was geboren voor de stille dingen,
Waarmee wij leven - maar niet even lang -
Waarvan wij 't wezen slaken in ons zingen,
Totdat wij zinken, en met ons de zang.

Het was een herfst als nu: de herfsten keren,
Maar niet de harten, na hun korten dag;
Wij stonden, wreed van menselijk begeren,
In de ademloze kamer, waar hij lag.

En voor altijd is dit mij bijgebleven:
Hoe zeer veel stiller dood dan slapen is;
Dat het een daaglijks wonder is, te leven,
En elk ontwaken een herrijzenis.

Nu weer hervind ik mij in het gewijde
Seizoen, waar de gevallen blaren zijn
Als het veeg zonlicht van een dood getijde,
En denk: hoelang nog leef ik in dien schijn?

Wat blijft ons over van dit lange derven,
Dat leven is? Wat, dat ik nog begeer?
Voor hem en mij een herfst, die niet kan sterven:
Zon, mist en stilte, en dan voor immermeer.

Ida Gerhardt


Het afscheid

Nu zwaarder wordt der jaren last
verschijnt mij vaak een droomgezicht:

een haven waar een schoener ligt,
en ik: ik ben een varensgast.

En hoor: zij zingen al aan boord,
en taal wordt mij hun vreemde taal.

'Vaarwel, mijn liefste en mijn land;
ik ben het best in het want.

Vaarwel, houd mij geen ontrouw na;
ik ben het best in de ra

Vrienden, vaarwel! Ik ben het best
daarboven in het kraaiennest.'

Ik heb geen wensen meer: ik ben
een varensgast, en één van hen.

De horen meldt met grote stem
de afvaart en het nieuwe begin.
De bootsman haalt de loopplank in.

Gerrit Kouwenaar


Men moet zijn zomers nog tellen, zijn vonnis
nog vellen, men moet zijn winter nog sneeuwen

men moet nog boodschappen doen voor het donker

de weg vraagt, zwarte kaarsen voor in de kelder

men moet de zonen nog moed inspreken, de dochters

een harnas aanmeten, ijswater koken leren

men moet de fotograaf nog de bloedplas wijzen

zijn huis ontwennen, zijn inktlint vernieuwen

men moet nog een kuil graven voor een vlinder

het ogenblik ruilen voor zijn vaders horloge 

Jean Pierre Rawie


Ten geleide

Wij, die in weerwil van de tijd
het onverdraaglijkste verdroegen,
vanaf dat wij de weg insloegen
die naar voorbij de einder leidt,

beseffend dat wij, juist omdat
wij haakten naar het allerhoogste
wat is gezaaid niet zullen oogsten,
wij gaan het ongeweten pad

tot aan het ongeweten eind,
en vragen niet dan ten geleide
het licht dat soms van gene zijde
voor onze voeten schijnt.

J.A. Emmens (1924 - 1971)


Standpunt

Bergen in de verte. In de baai
kwijlt onverstoorbaar voort een rots.
Hij loopt al heel wat langer mee
en ik, ik kom pas kijken




[ Zaterdag heeft mijn dierbare vriend Jan Emmens zich het leven benomen. Hij leefde zonder huid, en wie zonder of met bijna-geen-huid door het leven moet - dit verschrikkelijk bestaan - kan geen eelt verwerven. (Geert van Oorschot in een brief aan Jeroen Brouwers, 15-12-1971,
Brieven van een uitgever, blz. 26) ]

A.Roland Holst


Zwerversliefde

Laten wij zacht zijn voor elkander kind -
want, o de maatloze verlatenheden,
die over onze moegezworven leden
onder de sterren waaie' in de oude wind

O, laten wij maar zacht zijn, en maar niet
het trotse woord van liefde spreken
want hoeveel harten moesten daarom breken
onder de wind in hulpeloos verdriet.

Wij zijn maar als de blaren in de wind
ritselend langs de zoom van oude wouden,
en alles is onzeker, en hoe zouden
wij weten wat alleen de wind weet, kind -

En laten wij omdat wij eenzaam zijn
nu onze hoofden bij elkander neigen,
en wijl wij same' in 't oude waaien zwijgen
binnen een laatste droom gemeenzaam zijn.

Veel liefde ging verloren in de wind,
en wat de wind wil zullen wij nooit weten,
en daarom - voor we elkander weer vergeten
laten wij zacht zijn voor elkander, kind.

Rutger Kopland


Onder de appelboom

Ik kwam thuis, het was
een uur of acht en zeldzaam
zacht voor de tijd van het jaar,
de tuinbank stond klaar
onder de appelboom

ik ging zitten en ik zat
te kijken hoe de buurman
in zijn tuin nog aan het spitten
was, de nacht kwam uit de aarde
een blauwer wordend licht hing
in de appelboom

toen werd het langzaam weer te mooi
om waar te zijn, de dingen
van de dag verdwenen voor de geur
van hooi, er lag weer speelgoed
in het gras en verweg in het huis
lachten de kinderen in het bad
tot waar ik zat, tot
onder de appelboom

en later hoorde ik de vleugels
van ganzen in de hemel
hoorde ik hoe stil en leeg
het aan het worden was

gelukkig kwam er iemand naast mij
zitten, om precies te zijn jij
was het die naast mij kwam
onder de appelboom, zeldzaam
zacht en dichtbij
voor onze leeftijd.

Paul van Vliet


Laten we tijdig voorzichtig zijn
En waakzaam zolang het nog kan
Dingen, die groeien, zachtjes omarmen
Op laten bloeien, beschermen, verwarmen
Laten we tijdig voorzichtig zijn
Met die vrouw, met dat kind, met die man

We kijken geschrokken
Naar de breuk en de brokken
Geven alles en iedereen de schuld
Van plannen en dromen
Die niet uit zijn gekomen
Van beloftes die niet zijn vervuld
Hadden we dat nou maar eerder geweten
Dan hadden we 't anders gedaan
Maar we moeten zo nodig
We hebben geen tijd
Geen tijd voor elkaar of voor waakzaamheid
Zolang het nog goed lijkt te gaan

Laten we tijdig voorzichtig zijn
Voor het uur van de waarheid begint
Voorzichtig zijn met geloof en vertrouwen
Voorzichtig zijn als wij nog van elkaar houen
Laten we tijdig voorzichtig zijn
Met die vrouw, met die man, met dat kind

Charles "Hank" Bukowski


The Secret

don't worry, nobody has the
beautiful lady, not really, and
nobody has the strange and
hidden power, nobody is
exceptional or wonderful or
magic, they only seem to be
it's all a trick, an in, a con,
don't buy it, don't believe it.
the world is packed with
billions of people whose lives
and deaths are useless and
when one of these jumps up
and the light of history shines
upon them, forget it, it's not
what it seems, it's just
another act to fool the fools
again.

there are no strong men, there
are no beautiful women.
at least, you can die knowing
this
and you will have
the only possible
victory.

Koen Goudeseune


Vinger in de pap

Ik vind niet dat je van een mens moet houden.
Ik heb het gedaan. Vooral van vrouwen.
Er was mijn moeder. Er was een kleuterjuffrouw.
Er was een omroepster die het met een uitgever deed.
Toen wou ik dichter worden
Mijn hart ruimde plaats. Letterlijk te veel.

Ook de liefde voor mezelf, een mens tenslotte, strandde.
Ik weet nog waar en hoe. Ik was helemaal alleen
toen dat gebeurde en dacht dit overleef ik niet,
maar vergiste me.
Vandaag zit ik die bladzijde moeizaam te verfrommelen,
want harddnekkig is de liefde, vooral die voor jou.

Walt Whitman


I CELEBRATE myself;
And what I assume you shall assume;
For every atom belonging to me, as good belongs to you.

I loafe and invite my Soul;
I lean and loafe at my ease, observing a spear of summer grass. 5

Houses and rooms are full of perfumes—the shelves are crowded with perfumes;
I breathe the fragrance myself, and know it and like it;
The distillation would intoxicate me also, but I shall not let it.

The atmosphere is not a perfume—it has no taste of the distillation—it is odorless;
It is for my mouth forever—I am in love with it; 10
I will go to the bank by the wood, and become undisguised and naked;
I am mad for it to be in contact with me.


To the Virgins, to make much of Time




GATHER ye rosebuds while ye may,
Old Time is still a-flying:
And this same flower that smiles to-day
To-morrow will be dying.

The glorious lamp of heaven, the sun,
The higher he 's a-getting,
The sooner will his race be run,
And nearer he 's to setting.

That age is best which is the first,
When youth and blood are warmer;
But being spent, the worse, and worst
Times still succeed the former.

Then be not coy, but use your time,
And while ye may, go marry:
For having lost but once your prime,
You may for ever tarry.

Robert Herrick
ong. 1591- 1674

Huub Oosterhuis


Nu ik weet dat het elke dag
avond wordt, vroeger of later,
en nacht, heb ik besloten de dag

te prijzen voor het avond wordt,
lief te hebben wie of wat ik liefheb
water op te graven, bomen

te planten - sinds ik weet
dat er morgen weer een dag is
en geen enkele nacht nog

eeuwig duurde, heb ik besloten
verlangend uit te zien naar
morgen, als misschien mijn

kinderen komen eten en zingen.
En het werd avond en een nacht
die eeuwig duurde: mijn kinderen

kwamen niet, zij zongen niet meer,
kwamen nooit meer, ik had
geen kinderen, nooit gehad.

En het werd morgen, en ze kwamen
in de avond, en wij aten
en zongen, tot diep in de nacht.

Ellen Warmond



ADVIES

Geef niet mee maar heers
verweer je tegen de stilte
de kou de stilstand de leegte

geef niet mee verbreek
het woord dat de dood bezegelt
ontken de zwarte kern

gons van ongeloof ontvonk
van tastbaar leven
vloek ja tegen het vroomste nee

verdoof niet geef je niet over
geef niet mee

Henriette Roland Holst- Van der Schalk


Geduld mijn ziel en geduld;
Uw nieuwe oogst kiemt nog niet
de korrel slaapt in het verborgne
gebied.

Zoals de nieuwe tarwe
die de hongrende mensheid mart,
bloeiende geluksgarve,
nog slaapt in het wereldhart.

Geduld mijn ziel en vertrouwen;
wat de diepe schoot lang bewaart
zal zijn glanzende kracht ontvouwen
als het licht verjaart...

Vasalis


Eb

Ik trek mij terug en wacht.
Dit is de tijd die niet verloren gaat:
Iedere minuut zet zich in toekomst om.
Ik ben een oceaan van wachten,
waterdun omhuld door 't ogenblik.
Zuigende eb van het gemoed,
dat de minuten telt en dat de vloed
diep in zijn duisternis bereidt.

Er is geen tijd. Of is er niets dan tijd?

Rutger Kopland


Over het verlangen naar een sigaret

Ken je het verlangen naar een sigaret,
naar die gelukkige tijd dat je nog rookte?
Niemand begrijpt dit verlangen behalve ik.
Ik herinner mij iemand die altijd
als ik iets zei dat ze niet begreep
antwoordde: op zich is dit heel intrigerend.
En ik herinner mij ook dat ik dan
die uitspraak een aantal malen
in mijn hoofd moest herhalen:
op zich is dit heel intrigerend
totdat de betekenis verdampt was.
God kan ondoorgrondelijke dingen met ons doen
dankzij het feit dat hij niet bestaat
en zo kunnen ook ondoorgrondelijke dingen
worden beweerd dankzij het feit
dat ze nergens over gaan.
Sinds ik dit bedacht begrijp ik veel meer.
Het verlangen naar een sigaret is
het verlangen zelf.

Cesare Pavese


Last Blues, to Be Read Some Day

'T was only a flirt
you sure did know
some one was hurt
long time ago.

All is the same
time has gone by
some day you came
some day you'll die.

Some one has died
long time ago
some one who tried
but didn't know.

E. du Perron (klik voor het vers)


Gebed bij de harde dood

Remco Campert


Als wij dan liefhebben, liefhebben
Tussen teveel papier, holle mannen en metaal,
Laten wij dan liefhebben zoals mij goeddunkt:

Liefhebben met de rust van de onrust, niet
Die van de routine, elkaars ogen verliezen
En weer ontdekken, voorbij de huizen gaan

Het land in, de streling van onbekende struiken
Ondergaan, de wind proeven op een steeds andere tong,
De maan zien en de zon in een kaartloze maan.

En laten de vrienden snel verouderen, worden
Tot waardevolle verhalen, en die meter aarde
Is slechts vruchtbaar waarop wij gaan.

Remco Campert


Poëzie is een daad

Poëzie is een daad
van bevestiging. Ik bevestig
dat ik leef, dat ik niet alleen leef.

Poëzie is een toekomst, denken
aan de volgende week, aan een ander land,
aan jou als je oud bent.

Poëzie is mijn adem, beweegt
mijn voeten, aarzelend soms,
over de aarde die daarom vraagt.

Voltaire had pokken, maar
genas zichzelf door o.a. te drinken
120 liter limonade: dat is poëzie.

Of neem de branding. Stukgeslagen
op de rotsen is zij niet werkelijk verslagen,
maar herneemt zich en is daarin poëzie.

Elk woord dat wordt geschreven
is een aanslag op de ouderdom.
Tenslotte wint de dood, jazeker,

maar de dood is slechts de stilte in de zaal
nadat het laatste woord geklonken heeft.
De dood is een ontroering.
© Remco Campert
uit: 'Het huis waarin ik woonde'

Fons Jansen

Doorstaan

Al is me het leven nog boven alles lief
Al word ik graag honderd of ouder alsjeblief
Toch is er geen dag dat de zekerheid verdwijnt
D'r komt aan dit dierbare leven een eind

Wanneer het dan eind'lijk met me is gebeurd
Dan hoef ik geen rouw of dat iemand om me treurt
Ik vraag me dan alleen maar dat iedereen erkent
Het leven, hij heeft het doorstaan, tot het end

De honger, de oorlog, de dreiging, het geweld
de roes van de roem, de verleiding van het geld
En afgunst, bedrog, tereur van de moraal
Hij heeft het dan toch overleefd, allemaal

Een jeugd vol met angsten van hoe moet ik zijn
Want mensen zijn groot en een kind is maar klein
Het bang zijn voor straf en het bang zijn voor slaag
Met iedere dag die onzekere vraag:
Als God dit dan weet, waarom grijpt ie niet in?
Hij heeft het te druk, ik schiet erbij in

De angst om te vragen van: Is hij er wel?
Want wie daaraan twijfelde, die kwam in de hel
Ik zal dus een held zijn, de winnaar van de strijd
Waarom nog getreurd, de dood heeft mij bevrijd

En zet op het graf maar 'Hier ligt er een
die heeft met hangen en wurgen de angst overleefd'

Dirk Witte (1885 – 1932)


Je leeft maar heel kort,
Maar een enkele keer.
En als je straks anders wilt kun je niet meer.
Mens, durf te leven.

Vraag niet elke dag, van je korte bestaan.
Hoe hebben m’n pa of m'n grootpa ‘t gedaan.
Hoe doet ‘t m’n neef of hoe doet ‘t m’n vriend.
En wie weet hoe of dat dan de buurman weer vindt.
En wat heeft het fatsoen voorgeschreven.
Mens, durf te leven.

De mensen bepalen de kleur van je das,
De vorm van je hoed,
En de snip van je jas.
En van je leven.

Ze wijzen de paadjes waarlangs je mag gaan.
En ze roepen: ‘door, door’ als je even blijft staan.
Ze kiezen je toekomst, ze kiezen je werk.
En ze zoeken een kroeg voor je uit en een kerk,
En wat je aan de armen moet geven.
Mens, is dat leven?

De mensen ze schrijven je leefregels voor,
Ze geven je raad en ze roepen in koor:
Zo, moet je leven.
Met die mag je omgaan,
Maar die is te min.
En die moet je trouwen al heb je geen zin.
En daar moet je wonen dat eist je fatsoen.
En je wordt genegeerd als je ‘t anders zou doen.
Alsof je iets ergs had misdreven.
Mens, is dat leven?

Het leven is heerlijk,
Het leven is mooi.
Maar vlieg uit in de lucht,
En kruip niet in een kooi.
Mens, durf te leven.

Met je kop in de hoogte,
Je neus in de wind.
En lap aan je laars
Wat een ander dan vindt. 
Houd een hart vol van warmte,
En van liefde in je borst.
Maar wees op je vierkante meter een vorst.
Wat je zoekt kan geen ander je geven.
Mens, durf te leven!

Dirk Witte 


Fons Jansen


Mens durf te sterven

De mensen zijn bang dat d'r leven straks stopt
En als er niks nakomt, dan zijn we gefopt
Ontrent het leven
De een gelooft van 'ja' en de ander van 'nee'
'n Derde zegt: "Als er wat is, valt het mee"
Maar achter de dood, daar is een ding een feit
Je bent van een hele hoop angsten bevrijd
D'r valt vrijwel niks te bederven
Mens, durf te sterven

Je voelt: je wordt oud
Je kunt nauwelijks meer mee
Maar je wil er niet aan
Want je hoofd zegt nog: nee
Nou nog niet sterven
Je geheugen verdampt, je voelt je wat stram
Sigaartje, borreltje, kallempjes an
Je kan slecht uit de voeten, je loopt wat gebukt
Ja, je wordt met je neus op de feiten gedrukt
Als je steeds meer geneugten moet derven
Mens, durf te sterven

De meesten van ons leven eigenlijk zo maar wat aan
Alsof ze van d'r leven niet dood zullen gaan
Vergeten het sterven
En komt dan de dood met z'n scherpe zeis
Dan zijn ze verward of compleet van de wijs
Want ze zien 'm als een vijand, die niet werd verwacht
In plaats van een vriend, die allang op je wacht
En die gaarne je gunst wil verwerven
Mens, durf te sterven

Slauerhoff

Het einde

Vroeger toen ik woonde diep in t land,
Vrat mij onstilbaar wee;
Zooals een gier de lever, want
Ik wist: geen streek geeft mij bestand,
En k zocht het ver op zee.

Maar nu ik ver gevaren heb
En lag op den oceaan alleen,
Waar zelfs Da Cunha en Sint-Heleen
Niet boren door de kimmen heen,
Voel ik het trekken als een eb

Naar 't verre, vaste, bruine land...
Nu weet ik: nergens vind ik vree,
Op aarde niet en niet op zee,
Pas aan die laatste smalle ree
Van hout in zand.


Frederik van Eeden



De waterlelie

Ik heb de witte water-lelie lief,
daar die zo blank is en zo stil haar kroon
uitplooit in 't licht.

Rijzend uit donker-koele vijvergrond,
heeft zij het licht gevonden en ontsloot
toen blij het gouden hart.

Nu rust zij peinzend op het watervlak
en wenst niet meer...

Ida Gerhardt


Een grafschrift

Geloof van mij, gij die mijn naam hier leest,
ik heb de dood van kind af nooit gevreesd.
Hij was vertrouwd. - Het ondoorgrondelijk leven
is mij de donkere despoot geweest.

Lucebert


ik tracht op poëtische wijze
dat wil zeggen
eenvouds verlichte waters
de ruimte van het volledig leven
tot uitdrukking te brengen

ware ik geen mens geweest
gelijk aan menigte mensen
maar ware ik die ik was
de stenen of vloeibare engel
geboorte en ontbinding hadden mij niet aangeraakt
de weg van verlatenheid naar gemeenschap
de stenen stenen dieren dieren vogels vogels weg
zou niet zo bevuild zijn
als dat nu te zien is aan mijn gedichten
die momentopnamen zijn van die weg

in deze tijd heeft wat men altijd noemde
schoonheid schoonheid haar gezicht verbrand
zij troost niet meer de mensen
zij troost de larven de reptielen de ratten
maar de mens verschrikt zij
en treft hem met het besef
een broodkruimel te zijn op de rok van het universum

niet meer alleen het kwade
de doodsteek maakt ons opstandig of deemoedig
maar ook het goede
de omarming laat ons wanhopig aan de ruimte
morrelen

ik heb daarom de taal
in haar schoonheid opgezocht
hoorde daar dat zij niet meer menselijks had
dan de spraakgebreken van de schaduw
dan die van het oorverdovend zonlicht

Aleksandr Blok


Nacht, straten, apotheek, lantaren,
Een zinloos schijnsel in de mist.
Al leef je nog eens twintig jaren -
Geen uitweg - alles is beslist.

Je sterft en wordt opnieuw geboren,
Alles herhaalt zich vroeg of laat:
Rimpels in het kanaal bevroren,
Nacht, apotheek, lantaren, straat

Dag Hammerskjöld




Verder word ik gedreven,
een onbekend land in.
De grond wordt harder,
de lucht prikkelender, kouder.
Aangeroerd door de wind
die mij toewaait
vanuit een mij onbekende einder
trillen de snaren in afwachting.

Aldoor vragend zal ik aankomen
daar waar het leven wegklinkt -
een klare zuivere toon
in de stilte.

uit: Merkstenen Pinksteren

Portia Nelson

1.
Ik loop door een straat.
Er is een diep gat in het trottoir
Ik val erin.
Ik ben verloren... ik ben radeloos.
Het is mijn schuld niet.
Het duurt eeuwig om een uitweg te vinden.

2.
Ik loop door dezelfde straat.
Er is een diep gat in het trottoir
Ik doe alsof ik het niet zie.
Ik val er weer in.
Ik kan niet geloven dat ik op dezelfde plek ben.
Maar het is mijn schuld niet.
Het duurt nog lang voordat ik eruit ben.

3.
Ik loop door dezelfde straat.
Er is een diep gat in het trottoir
Ik zie dat het er is.
Ik val er weer in... het is een gewoonte.
Mijn ogen zijn open.
Ik weet waar ik ben.
Het is mijn schuld.
Ik kom er direct uit.

4.
Ik loop door dezelfde straat.
Er is een diep gat in het trottoir
Ik loop eromheen.

5.
Ik loop door een andere straat.

Freek de Jonge


WEES NIET BANG

Wees niet bang, je mag opnieuw beginnen
vastberaden of aarzelend op de tast
hou je aan de regels, volg je eigen zinnen
Laat die hand maar los of hou er juist een vast.

Wees niet bang voor al te grote dromen
Ga, als je het zeker weet en als je aarzelt, wacht
Hoe ijdel zijn de dingen die je je hebt voorgenomen
Het mooiste overkomt je, het minste is bedacht.

Wees niet bang voor wat ze van je vinden
Wat weet je van een ander als je jezelf niet kent
Verlies je oorsprong niet door je te snel te binden
Het leven lijkt afwisselend maar zelfs de liefde went.

Wees niet bang, je bent een van de velen
En tegelijk is er maar een zoals jij.
Dat betekent dat je vaak zult moeten delen
En soms zal moet zeggen: laat me vrij.

Herman de Coninck (1944 - 1997)


Verlanglijstje

Geef mij Nescio en Tsjechov, oude boeken.
Geef mij na mijn zoveelste kale reis
iemand die mij twee haren uittrekt
en glimlachend zegt: je wordt grijs.
Geef mij alles en zeg: het is niets.

Geef mij niets en zeg: dat is alles.
Geef mij mezelf, geef mij jou.
Ik heb gezocht naar wist ik maar wat.
Geef mij nu eindelijk
wat ik altijd al had.


Jacqueline E. van der Waals


In het hooi

Ik lag in het hooi,
De hemel was mooi,
Mijn bed zacht en goed,
En het geurde zoo zoet.

Ik keek met een zucht
Van genot naar de lucht.
Mijn geluk was als dat
Van een spinnende kat.

En ik dacht: "Zoo meteen
Moet ik op, moet ik heen -
Maar ik weet nog niet, hoe
Ik dat kan, ik dat doe.

Als nu spelenderwijs
Mij de Man met de Zeis
Had gemaaid als het gras,
Dat dit hooi eenmaal was.

Ik behoefde niet op
Meer te staan, niet rechtop
Meer door 't leven te gaan...
- En dat lachtte mij aan.

Gerrit Achterberg


Ik hang mijn jas op aan de kapstok naast de deur
en blijf in mijn geluk verzonken staan.
Hier vallen van mij af getal en kleur,
waaronder ik bij vreemden moet bestaan.

Vermenigvuldigd tot oneindigheid
en teruggebracht tot ongebroken licht
ga ik naar binnen toe; je breidt je armen uit;
terwijl je kust liggen je ogen dicht.

J.C. Bloem (klik en luister)



NOVEMBER

Het regent en het is november:
Weer keert het najaar en belaagt
Het hart, dat droef, maar steeds gewender,
Zijn heimelijke pijnen draagt.

En in de kamer, waar gelaten
Het daaglijks leven wordt verricht,
Schijnt uit de troosteloze straten
Een ongekleurd namiddaglicht.

De jaren gaan zoals zij gingen,
Er is allengs geen onderscheid
Meer tussen dove erinneringen
En wat geleefd wordt en verbeid.

Verloren zijn de prille wegen
Om te ontkomen aan de tijd;
Altijd november, altijd regen,
Altijd dit lege hart, altijd.