Rudy Kousbroek

Lief kind

Ik weet 
Dat je nog niet slaapt 
Maar ligt te luisteren 
Het is niet de wind 
Die je om de bomen hoort ruizen 
Maar je naam 
Het zijn niet de regendruppels 
Die je hoort vallen 
Maar het verlangen 
Het zijn niet de schelpen 
Die heen en weer rollen op de vloedlijn 
Maar de herinneringen 
Verloren speelgoed 
Vergeten woorden 
Weggeraakt zonlicht 
Maar nu weer begonnen 
Het zijn niet de dingen van nu 
Die je hoort gebeuren 
Maar dingen van vroeger 
Zo zullen we altijd bij elkaar zijn 
Alles is al ’s eerder gebeurd



M. Vasalis

Zie mij maar niet mismoedig aan
met je gedempte blauwe blik
laat mij nog even los bestaan
en laat me aadmen als ik stik
van ’t vreemde niet alleen te zijn.
van nooit meer dood te mogen wezen.
Je mag mijn worsteling niet vrezen
en niet bedroefd zijn om mijn pijn.
Ik denk niet dat je mij al kent
ik ben zo aan mezelf gewend
en ’t is zo moeilijk om dit kind
dat vaak alles ondraaglijk vindt
te doen beseffen, dat jij er bent.




M. Vasalis

De winter en mijn lief zijn heen.
Er zit een merel op het dak,
zijn keel beweegt, zijn snavel beeft
alsof hij in zichzelve sprak.

Hij luistert: uit een verre boom
klinkt als het ketsen van twee stenen
een vonkenregen van verlangen
zo luid, zo helder en zo bang.

De merel stort zich met een kreet
vol wildheid in de voorjaarsvlagen.
Ik kan het bijna niet verdragen:
mijn voorjaar en mijn lief zijn heen.



Eduard Douwes Dekker (Multatuli)

Ik weet niet waar ik sterven zal


Ik weet niet waar ik sterven zal.
Ik heb de grote zee gezien aan de Zuidkust, toen ik daar was
met mijn vader om zout te maken.
Als ik sterf op de zee, en men werpt mijn lichaam in het diepe
water, zullen er haaien komen.
Ze zullen rondzwemmen om mijn lijk, en vragen: 'wie van
ons zal het lichaam verslinden, dat daar daalt in het water?'


Ik zal 't niet horen.


Ik weet niet waar ik sterven zal.
Ik heb het huis zien branden van Pa-Ansoe, dat hijzelf had
aangestoken omdat hij mata-glap was.
Als ik sterf in een brandend huis, zullen er gloeiende stukken
hout neervallen op mijn lijk.
En buiten het huis zal een groot geroep zijn van mensen, die
water werpen om het vuur te doden.


Ik zal 't niet horen.


Ik weet niet waar ik sterven zal.
Ik heb de kleine Si-Oenah zien vallen uit de klapa-boom,
toen hij een klapa plukte voor zijn moeder.
Als ik val uit een klapa-boom, zal ik dood nederliggen
aan de voet, in de struiken, als Si-Oenah.
Dan zal mijn moeder niet schreien, want zij is dood. Maar
anderen zullen roepen: 'zie, daar ligt Saïdjah!'
met harde stem.


Ik zal 't niet horen.


Ik weet niet waar ik sterven zal.
Ik heb het lijk gezien van Pa-Lisoe, die gestorven was van hoge ouderdom, want zijn haren waren wit.
Als ik sterf van ouderdom, met witte haren, zullen de klaag-
vrouwen om mijn lijk staan.
En zij zullen misbaar maken als de klaagvrouwen bij Pa-
lisoe's lijk. En ook de kleinkinderen zullen schreien,
zeer luid.


Ik zal 't niet horen.


Ik weet niet waar ik sterven zal.
Ik heb velen gezien te Badoer, die gestorven waren. Men
kleedde hen in een wit kleed, en begroef hen in de grond.
Als ik sterf te Badoer, en men begraaft mij buiten de desa,
oostwaarts tegen de heuvel, waar 't gras hoog is...
Dan zal Adinda daar voorbijgaan, en de rand van haar sarong
zal zachtkens voortschuiven langs het gras...


Ik zal het horen.

Philip Larkin

This Be The Verse
They fuck you up, your mum and dad.
They may not mean to, but they do.
They fill you with the faults they had
And add some extra, just for you.

But they were fucked up in their turn
By fools in old-style hats and coats,
Who half the time were soppy-stern
And half at one another's throats.

Man hands on misery to man.
It deepens like a coastal shelf.
Get out as early as you can,
And don't have any kids yourself.


Vasalis

Misthoorn in de herfst

Toen ik als kind, des avonds uit het raam 
hing, als de herfst gekomen was,
kende ik zijn stem al, maar nog niet zijn naam,
en wist ik al, dat ik zijn schepsel was.

Er zijn geen bomen op de grote zee,
waaruit de geest omhoog stijgt als zij sterven,
en nog een wijle rond hun kruinen drijft
dat zij zichtbaar hun zaligheid verwerven…

Toch is het soms alsof de meeuwen e-
ven verpozen op een ijl geboomt
van witte takken, die de nevel droomt
- de nevel is de doodsgeest van de zee -.

En 's nachts, als al de witte vooglen zijn verdwenen,
wanneer de zee in het donker langzaam danst,
hoort men de stem, diep in de mist verschanst,
in eenzaamheid gesmoord, beklemmend stenen.

Hij roept een vraag, doof borend uit de grijze eeuwen,
die vruchtloos reikend, in zichzelve wederkeert
en die geen antwoord meer verwacht of noch begeert
en die te hees is en te oud om nog van pijn te schreeuwen.

Er is geen antwoord in de tegenstrijdigheden
- en van dit antwoord heeft de stem mij zó doordrongen,
vanaf mijn kindsheid heeft hij het gezongen
en dat is al zo lang geleden ...


Jean Pierre Rawie

Waak tegen de verbittering
van wie door één verongelijkt
voorgoed naar ieder ander kijkt
als naar een onverschillig ding.

Al was ze wreed, doortrapt en laf,
verwijt het de geliefde nooit;
zij heeft alleen het werk voltooid
waartoe je zelf de aanzet gaf.

Beschouw je woede en je leed
maar als een teken aan de wand:
hoe vaak je ook je vingers brandt,
je hebt het ijzer zelf gesmeed.
 

Francisco
 López de Zárate


Waartoe (o mens) die marmeren overdaad
die heden blinkt en morgen moet verbleken?
Wat maalt ge om een zinloos zegeteken
dat in de loop der tijd tot gruis vergaat?
 
Zelfs bronzen beelden zal men vroeg of laat
tot een barbaars gebruik in stukken breken;
ten leste wordt niet meer naar praal gekeken,
wanneer alleen de deugd de dood weerstaat.
    
Zie af van een pronkzuchtig grafgewelf:
slechts door uw macht gestadig te beschaven
hebt ge een rijk dat standhoudt opgebouwd.
    
In waardigheid ontstijgt de mens zichzelf.
Uw kracht straalt uit uw daden en uw gaven.
In stof rust wie op marmer heeft vertrouwd.
 

Willem Elsschot

Spijt

Dat in gemelijke grillen
ik mijn dagen kon verspillen,
dat ik haar voorbijgegaan
of een steen daar had gestaan,


dat ik heel mijn zondig leven
heb gekregen zonder geven,
dat mij alles heeft gesmaakt,
dat ik niets heb uitgebraakt,


dat ik niet kan herbeginnen
haar te dienen, haar te minnen,
dat zij heen is en voorbij,
bitter, bitter grieft het mij.


Maar de jaren zijn verstreken
en de kansen zijn verkeken.
Moest die kist weer opengaan
geen stuk vlees zat er nog aan.


Priesters zalven en beloven,
maar ik kan het niet geloven.
Neen, er is geen wenden aan:
als wij dood zijn is `t gedaan.


Ja, gedaan. Wat helpt mijn klagen?
Wat mijn roepen, wat mijn vragen?
Wat ik bulder, wat ik zweer?
De echo zendt mij alles weer.


Gij die later wordt geboren,
wilt naar wijze woorden horen:
pakt die beide handen beet,
dient het wijf dat moeder heet.





M. Vasalis

Ik droom steeds vaker in mijn dromen 
een barre grond, groot en verlaten,
gegolfd, versteend, verwonderlijk geplooid,
met kromme, bladerloze, grote bomen,
als een van te nabij gezien en oud gelaat,
en voel mij thuis  -  te dicht bij huis - gekomen.
Te sterk, te naakt, te vroeg berooid.
Daar is geen rust, geen dood, al bloeit geen blad,
al is het stil - geen vogelstemmen …
De stilte en rust zijn schijn:
het hart van een cycloon,
al klopt het niet, een niet te temmen
kracht schijnt alles bij elkaar te klemmen.
Zo is het land, waarin ik woon.

O tovenaar, o kracht, waar zijn de vogels toch gebleven,
de kleine, warme , met hun ritselende veren,
die zich van takjes stortten met een dikke keel;
de twijgjes, die zich verende herstelden
van 't licht gewicht, dat het zo sierlijk verliet?
Het waren toch zo vele?
Wanneer ik sterven moet, wil ik bij kleine vogels sterven
en water horen en de oortjes van het gras
zich splitsen en de losse aarde voelen.


Hans Lodeizen

Zei ze ...

deze oude vieze wereld
die kun je gerust weggooien:
de romantiek van
uilskuikens

het is verdomd
moeilijk om te leven
zie in de hemel:
alles is rotzooi
maar als we maar
hoop hebben

zolang we maar
hoop hebben …


Hans Lodeizen

je hebt me alleen gelaten
maar ik heb het je allang vergeven
want ik weet dat je nog ergens bent
vannacht nog, toen ik door de stad
dwaalde, zag ik je silhouet in het glas
van een badkamer
en gisteren hoorde ik je in het bos lachen
zie je, ik weet dat je er nog bent
laatst reed je me voorbij met vier
andere mensen in een oude auto
en ofschoon jij de enige was die
niet omkeek, wist ik toch dat jij
de enige was die mij herkende de enige die
zonder mij niet kan leven
en ik heb geglimlacht
ik was zeker dat je me niet verlaten zou
morgen misschien zul je terugkomen
of anders overmorgen of wie weet wel nooit
maar je kunt me niet verlaten

Hans Andreus

Waarschijnlijk heb ik niets met je te maken
Of minder en steeds minder dan het scheen
Toen je je lichaam vouwde om mij heen
En wij de veranderde woorden spraken

Geen vogel schreeuwt ons van de koude daken
Voor de zoveelste keer: wij zijn alleen
Wij zagen hoe de ruimte brak, verdween
De beelden achter onze ogen braken

En na al het geluk: ik ken je niet;
Na al die misere: ik ben het niet
Die, dwaas als een mens, blindvloog in je armen

Wachten is het genadebrood der armen
Ik wacht een leven af, een nieuwe huid
En wens je geluk. Dit geluk is uit




Annie M.G. Schmidt

Zonder jou

De wereld is wonderlijk leeg zonder jou.
Er staat maar zo weinig meer in.
De hemel is aldoor zo hinderlijk blauw.
Waarom? Wat heeft het voor zin?
De merel zit zachtjes te zingen in ‘t groen.
Voor mij hoeft ie heus zo z’n best niet te doen.
De wereld kon vol van geluk zijn, maar nou:
leeg, zonder jou.

Dat zonder jou nog een lente bestaat
met ooievaars en met bloemen,
dat er een meidoorn in bruidstooi staat,
is zonder meer tactloos te noemen.
En wat is het nut van een lindenlaan,
als wij er samen niet langs kunnen gaan?
Langs alle heggetjes bloeit wilde roos
nutteloos, zinneloos.