Joost Zwagerman

Voor alles altijd bang geweest
ook in tijden waar je alles
op de vingers van één hand.
Voor alles altijd bang geweest,
maar niet voor jou,
nee, niet voor jou.



Toon Tellegen

Soms, een enkele keer,
met heel veel moeite en voornamelijk toevallig,
lukt het iemand
om met beide armen zijn verdriet te omvatten.
Hij tilt het op
Laat de deur niet op slot zijn nu..
Hij duwt hem open met zijn knie
en loopt met grote breedsporige passen naar buiten.
Kijk uit! roept hij
want het verdriet is zo groot dat hij er niet overheen kan kijken,
en doorzichtig is het nooit.
Ver weg, in een sloot of op een drassige plek
onder populieren
of achter een scheve schutting tussen autobanden,
speelgoed, resten van een vuur,
gooit hij het neer

en fluitend loopt hij terug naar huis.


Yella Arnouts

Ik ben begonnen.
Net als u ben ik begonnen.
Uit de volte van een man,
in de holte van een vrouw.
Van stof zijn we verzonnen.

Ik heb gedanst.
Net als u heb ik gedanst.
In de cadans van zinnen en gebaren.
In mijn naam danst de stad Gdansk.
Uit ieders dans laaien we eender op.

Er is uw stad. Ze is van steen.
Ze doet alsof.
In haar boek ben ik een teek,
mijn naam, minder dan een apostrof.
En toch, ook zij, als wij, van stof.

Ongezien stierf ik hier wel duizend keer.
Ergens in uw nergens ging ik dood.
Dood ben ik wat ik altijd was.

Wij zijn van dans,
van vlees en bloed verzonnen.
wij zijn uit laaiend stof gemaakt.

Het is nu tijd.
Strooit u me uit in zingend gras
opdat ik zing:

ik ben begonnen.


Joost Zwagerman (1963-2015)

Die achternacht kwam ik mij tegen op een plek 
waar ik mij gewoonlijk niet vertoon.
Ik stelde mij teleur. Sprak te luid
tegen mensen die mij zichtbaar niet vertrouwden.
Ik wilde dat ik vond dat ik naar huis toe wilde
en sprak mij aan om hiervandaan te gaan
maar dat was zo gemakkelijk nog niet. Ik verloor mij
in gesprekken die ik al zo vaak gevoerd had
zonder zicht op toonzaamheid
of zelfs maar dunne trucs
waarmee je doorgaans
een kapotte nacht doorkomt.

Het eindigde ermee dat ik van alles
in mijn oor siste wat ik maar half verstond.
Wat doe je op zulke momenten? Ik liet mij
voor wat ik was; het had geen zin mij het zwijgen
op te leggen, ik was berstensvol op mij gebeten
en toen het eenmaal ochtend was
zag ik mij als zo vaak in tongen terug
als het legioen dat vreemden streelt.
Spreekwoord was ik dat niet snapt,
gaandeweg de dag werd ik weer opvoeding
die ouders voor hun kinderen uitdenken
en in het holst van alle bruikleen
was ik wat ik telkens na zo'n achternacht in corvee
en klatering moet zijn: voor dag en dauw de bijbel,
met stofomslag en in voldongen esperantoklanken,
een man om van kaft tot kaft uit voor te lezen 



Robert Frost (1874 - 1963)

Whose woods these are I think I know.   
His house is in the village though;   
He will not see me stopping here   
To watch his woods fill up with snow.   

My little horse must think it queer   
To stop without a farmhouse near   
Between the woods and frozen lake   
The darkest evening of the year.   

He gives his harness bells a shake   
To ask if there is some mistake.   
The only other sound’s the sweep   
Of easy wind and downy flake.   

The woods are lovely, dark and deep,   
But I have promises to keep,   
And miles to go before I sleep,   
And miles to go before I sleep.