Hans Andreus


Waarschijnlijk heb ik niets met je te maken
of minder en steeds minder dan het scheen,
toen je je lichaam vouwde om mij heen
en wij de veranderde woorden spraken.

Geen vogel schreeuwt ons van de koude daken.
Voor de zoveelste keer: wij zijn alleen.
Wij zagen hoe de ruimte brak, verdween,
de beelden achter onze ogen braken.

En na al het geluk: ik ken je niet;
na al de misère: ik ben het niet,
die, dwaas als een mens, blindvloog in je armen.

Wachten is het genadebrood der armen.
Ik wacht een leven af, een nieuwe huid
en wens je geluk. Dit geluk is uit.