Hendrik Marsman


Brief aan een vriend

Tracht, na uw vijftigste jaar,
langzaam te leren, dat het goed is
als de bladeren vallen;
de sterken worden dan toch nog lang niet gerooid;
zeg tot uzelf: ‘ik wil pas vallen
onder den winterstorm’,-
mij kan soms nu het verlangen al overvallen
naar onze latere jaren,
als ik niet meer gekooid
in dit zwerfziek verlangen
wonen zal in het huis aan de brede rivier.
hoe goed zal het zijn
de dagen te laten verstrijken
met roeien en jagen;
om verweerd en rijzig het land te doorlopen
en te ervaren dat het verhaal van ons leven
den slag van het water gaat krijgen
dat wij rijpen bij wind en weer.
dan slaat ook de gloed niet zo licht meer
met snelle en vluchtige slagen naar buiten
in gelach en geween;
maar er zal een stil vuur in ons zijn,
verborgen in merg en been,
zwervend door het oneindige land
zullen wij sterker en rustiger zijn,
opgenomen in het stromend verband
der seizoenen, dieper verwant
met de ruimte en het wisselend weer,
en dan?
dan zitten wij ’s nachts bij het vuur
en ik lees u voor uit een boek,
dat ik dan heb geschreven,
een boek als “De Waterman”.
of lacht ge, dat dat niet kan?
waarom niet, ik ben immers nog jong.
kent gij de verborgen wegen?
het roer kan nog zesmaal om!
laat uw humor, uw gloed, uw snelle boosaardige tong
u vooral niet begeven
en bezoek mij, eenmaal,
in het huis van mijn ouderdom.