Herman de Coninck












De dood heeft mij een aanzoek gedaan.
Ik werd wit van het blozen.
(Ik bloosde als witte rozen.)

Mag ik degene zijn van wie je hebt gehouden?
Ik. Er ligt een hand op, op mijn borst.
Mag ik dat voor mezelf houden,
mezelf?

Een hand, dat is waarachter ik
Glimlachte, een schoot had, me
excuseerde, stierf.
Je vroeg me om mijn hand.

‘Mag ik haar terug?’