M. Vasalis

De dood is zo vaak afgebeeld
als een skelet met veel te groote handen
en grijnzend met de harde ijzren tanden
als van een hark.
Ik moest zoo oud en zoo verwonderd worden
om te begrijpen dat dit juist het leven is,
dat van verleidingen ontdaan,
wanneer men lang en ver genoeg is doorgegaan,
met iedre stap dieper gedreven
in 't drijfzand van een waar bestaan,
zoo voor mij durft te staan.
-Ik lach terug, het lijkt wel op een vrouw,
die zich zoo met haar man verbonden weet,
dat ze zich niet meer voor hem kleedt,
en triomfantelijk vertrouwt,
dat hij wel van haar houdt.-

Nu weet ik ook waarom ik steeds iets vroolijks vond
in die gedaante en die schaamteloze kaale mond,
de lichte kooi der ribben, waar het hart
eens hing en zong, vogel van licht,
gevangen in de warme landen.
Van alles, dat tot leven heeft verleid
blijft niets gespaard, dan die doorzichtigheid:
geen zang, geen zorg, geen lief, geen vuur, geen licht.
Alleen dit anonym, ijzeren, lachende gezicht
en deze kooi en deze overgroote handen.