Margaret Atwood (1939)

Ik zou je graag willen zien slapen,
wat misschien niet gebeurt.
Ik zou je graag willen zien
slapen, ik zou met je willen
slapen, je slaap binnengaan
terwijl zijn donkere gladde golf
over mijn hoofd glijdt

en met je lopen door dat lichtende
wuivende bos van blauwgroene bladeren
met zijn waterige zon en drie manen
naar de grot waarin je moet afdalen
naar je ergste angst.

ik zou je de zilveren tak willen geven,
de kleine witte bloem, het ene
woord dat je zal beschermen
tegen het verdriet in het midden
van je droom, van het verdriet
in het midden. Ik zou je willen volgen,
de lange trap weer op
en de boot worden
die je terug zou roeien
voorzichtig, een vlam
in de kom van twee handen
tot waar je lichaam ligt
naast mij, en je gaat er zo makkelijk
naar binnen als ademde je in.

Ik zou de lucht willen zijn
die je maar heel even
bewoont. Ik zou net zo onopgemerkt willen zijn
en net zo noodzakelijk.