Adam Mickiewicz, 1798 - 1855

Ik geef mijn paard de sporen en jaag het door de stormen;
Bossen, valleien, rotsen, opvolgend, in een stortvloed
Zij schieten langs mijn benen terwijl ik razend voort moet;
'k Wil mijn geest verliezen, in deze kolk van vormen.

En als 't onwillig paard aan mijn bevel wil tornen,
De bonte wereld kleur verliest in het dodelijk duister,
Zien mijn brandende ogen, als gebroken spiegels ontluisterd
In 't gestorven bos slechts het gekruip van wormen.

Stilte nu, ik vat geen slaap, ik zoek de rust aan 't strand
Donker en krom gebogen raast een golf naar voren,
Ik richt naar haar mijn blik, ik reik naar haar mijn hand,

Dan slaat zij op mijn ogen, 't schuim spoelt in mijn oren;
Ik wacht; als een bootje door een maalstroom overmand,
Heeft nu mijn geest even de herinnering verloren.