Net als u ben ik begonnen.
Uit de volte van een man,
in de holte van een vrouw.
Van stof zijn we verzonnen.
Net als u heb ik gedanst.
In de cadans van zinnen en gebaren.
In mijn naam danst de stad Gdansk.
Uit ieders dans laaien we eender op.
Ze doet alsof.
In haar boek ben ik een teek,
mijn naam, minder dan een apostrof.
En toch, ook zij, als wij, van stof.
Ergens in uw nergens ging ik dood.
Dood ben ik wat ik altijd was.
van vlees en bloed verzonnen.
wij zijn uit laaiend stof gemaakt.
Strooit u me uit in zingend gras
opdat ik zing: