Primo Levi
De overlever
Voor B.V.
Since then, at an uncertain hour
Sindsdien, op een onvoorspelbaar uur,
Komt deze smart weer,
En als hij niet iemand vindt die hem hoort
Voelt hij het hart in zijn borst branden.
Hij ziet de gezichten weer van zijn gezellen
Grauw in het ochtendlicht,
Grijs van het cementstof,
Wazig door de mist,
Gekleurd door de dood in hun onrustig slaap:
’s Nachts bewegen de kaken
Onder de zware last van hun dromen
Kauwend op een niet bestaande raap.
‘Terug, weg van hier, verdronken mensen,
Ga. Ik heb niemands plaats ingenomen,
Ik heb niemands brood ingepikt,
Niemand is dood in mijn plaats. Niemand.
Ga terug naar jullie nevelige wereld.
Het is niet mijn schuld dat ik leef en adem
En eet en drink en slaap en kleren draag.’
Jorge Luis Borges
Het geschrevene dat diegenen nalieten
Op wie jouw angst zich beroept kan je niet redden;
je bent de anderen niet en je weet je thans
Centrum van het labyrint dat jouw stappen
Vlochten. Niet de doodsstrijd van Jezus
Noch die van Socrates, noch de sterke gouden
Siddharta die bij het doven van de dag
De dood in een tuin aanvaardde zal je redden.
Stof is ook het woord geschreven door
Jouw hand of uitgesproken door jouw mond.
De Hades kent geen mededogen
En de nacht van God is eindeloos.
Je bent gemaakt van tijd, de onophoudelijke
Tijd. Je bent ieder afzonderlijk moment.
K.P Kaváfis
Laat niemand uit wat ik deed en zei
proberen af te leiden wie ik was.
Er was een belemmering, die vervormde
de daden en de wijze van mijn leven.
Er was een belemmering, die weerhield mij
vele keren als ik wou gaan spreken.
Mijn meest onopgemerkte daden,
en mijn meest verhulde geschriften -
daaruit alleen zal men mij begrijpen.
Maar misschien is het niet zoveel moeite,
zoveel inspanning waard om mij te kenen.
Later - in een volmaakter samenleving -
zal stellig iemand anders, zoals ik geschapen,
verschijnen en handelen in vrijheid.
Nikolaj Goemiljov
Is dit het leven? Zingen, springen,
Zeeën en steden, wildernis,
Opflitsende weerspiegelingen
Van wat voorgoed verloren is.
Opflitsende weerspiegelingen
Van wat voorgoed verloren is.
Trompetten schallen, vlammen razen,
Roodbruine paarden stormen aan,
En lippen spreken vol verbazen
Over geluk dat heeft bestaan.
En dan zijn daar weer vreugd en tranen,
En alles blijft zoals het is,
Weer schudt de zee haar grijze manen,
Herrijzen steden, wildernis.
Weer schudt de zee haar grijze manen,
Herrijzen steden, wildernis.
Zal ik aan deze slaap ontkomen,
Zal ik weer worden die ik was?
Een jongetje, verdiept in dromen,
Des avonds bij een stille plas.
Zal ik weer worden die ik was?
Een jongetje, verdiept in dromen,
Des avonds bij een stille plas.
Rutger Kopland
Zoals de pagina's van een krant
in het gras langzaam om
slaan in de wind, en het is de wind
niet die dit doet,
in het gras langzaam om
slaan in de wind, en het is de wind
niet die dit doet,
zoals wanneer een deken in de avond,
buiten, ligt alsof hij ligt
te slapen, en het is de deken
niet, zo
buiten, ligt alsof hij ligt
te slapen, en het is de deken
niet, zo
niets is het, niets dan de verdrietige
beweging van een hand, de weerloze
houding van een lichaam,
beweging van een hand, de weerloze
houding van een lichaam,
en er is geen hand, er is
geen lichaam, terwijl ik toch
zo dichtbij ben.
geen lichaam, terwijl ik toch
zo dichtbij ben.
Louis de Góngora y Argote (1560-1627)
Wil ik van de sterren leren
waar gij, Tijd, gebleven zijt,
blijkt dat gij met hen verglijdt
zonder met hen terug te keren.
Hoe kan ik uw loop traceren,
niemand houdt u immers bij?
Maar ach, wat verbeeld ik mij
dat gij telkens zijt vervlogen;
gij blijft, Tijd, steeds onbewogen
en slechts ik, ik ga voorbij.
Steinn Steinarr
Het Kind
Ik was een klein kind
en speelde bij het strand
Twee zwartgeklede mannen
gingen voorbij
en groetten mij:
goedendag, klein kind,
goedendag.
Ik was een klein kind
en speelde bij het strand
Twee bleekharige meisjes
gingen voorbij
en fluisterden:
ga met ons mee, jongeman,
ga met ons mee.
Ik was een klein kind
en speelde bij het strand
Twee lachende kinderen
gingen voorbij
en riepen:
goedenavond, oude man,
goedenavond.
Ida Gerhardt
Achter een woord verscholen
leeft het geheime leven.
Gij moet u daar niet begeven.
Ge zoudt er kunnen verdwalen
in grote verlatenheden,
of gentianen vertreden.
Of er was misschien een moeras.
Ik heb mij daar ééns gewaagd.
Altijd is mij bijgebleven
het hert dat ik op had gejaagd.
Judith Herzberg
Nee er is geen tweede leven nee mijnheer
ik weet het, wij moeten redelijk zijn.
Maar ik begrijp de wens van pharao's
alles wat nu is te omarmen desnoods
in steen omarmen (de schaduw
in de plooien van de kussens die
nadat de levenden zijn opgestaan
in vorm van leven bleven liggen)
ja, zou dit ook in stenen doos
dit zonnige vertrek, dit sterk
gemerkte uur - voorbij de laatste dag
mee willen slepen.Maria Vasalis
Herfst
Nooit ben ik meer in mijn gedachten groot,
steeds zeldner denk ik dat mijn werkelijk wezen
zich tonen zal en durven te genezen
van de steeds naderende duidelijker dood.
Vandaag zag ik de hemel door het weemlend lover
verbleken tot een doodlijk zuivere helderheid.
Ik heb mezelf nog van geen ding bevrijd
en er is haast geen tijd meer voor mij over.
Er ruist een hoge ruime wind
door de recht opgerezen bomen:
aan het zwarte water is een hert gekomen,
en door het oevergras schijnt laag de zon...
Dit is het enig antwoord, dat ik vind,
dat mij bevrijden zou, zo ik t vertalen kon.
John Keats
On death
I.
Can death be sleep, when life is but a dream,
And scenes of bliss pass as a phantom by?
The transient pleasures as a vision seem,
And yet we think the greatest pain's to die.
II
How strange it is that man on earth should roam,
And lead a life of woe, but not forsake
His rugged path; nor dare he view alone
His future doom which is but to awake.
And scenes of bliss pass as a phantom by?
The transient pleasures as a vision seem,
And yet we think the greatest pain's to die.
II
How strange it is that man on earth should roam,
And lead a life of woe, but not forsake
His rugged path; nor dare he view alone
His future doom which is but to awake.
J.A. Emmens
De gruwelen zijn voor het einde bewaard:
kerstmis, oudjaar, de kwijlende grijsaard,
het langzame sterven.
Sinds jij mij verliet dwaal ik doelloos rond,
pas maskers die mij niet bevallen.
Vanochtend werd ik wakker met een mond
vol ongerechtigheid:
bedelen, beweert Alberti,
is de enige kunst die niet wordt geleerd.
Ik ben er voor geboren.
kerstmis, oudjaar, de kwijlende grijsaard,
het langzame sterven.
Sinds jij mij verliet dwaal ik doelloos rond,
pas maskers die mij niet bevallen.
Vanochtend werd ik wakker met een mond
vol ongerechtigheid:
bedelen, beweert Alberti,
is de enige kunst die niet wordt geleerd.
Ik ben er voor geboren.
Herman de Coninck
De dood heeft mij een aanzoek gedaan.
Ik werd wit van het blozen.
(Ik bloosde als witte rozen.)
Mag ik degene zijn van wie je hebt gehouden?
Ik. Er ligt een hand op, op mijn borst.
Mag ik dat voor mezelf houden,
mezelf?
Een hand, dat is waarachter ik
Glimlachte, een schoot had, me
excuseerde, stierf.
Je vroeg me om mijn hand.
‘Mag ik haar terug?’
Hans Lodeizen
De buigzaamheid van het verdriet
In een wereld van louter plezier
kwam ik haar tegen, glimlachend,
en ze zei: wat liefde is geweest
luister ernaar in de bomen
en ik knikte en we liepen nog lang
in de stille tuin.
de wereld was van louter golven
en ik zonk in haar als een lijk
naar beneden het water sloot
boven mijn hoofd en even
voelde ik een vis langs mij strijken
in de stille zee.
dag zei ik tegen haar dag kom
ik je nog eens tegen, glimlachend
maar de wind blies weg
haar gezicht in het water
en ik knikte en ik werd onzichtbaar
in het stille leven.
kwam ik haar tegen, glimlachend,
en ze zei: wat liefde is geweest
luister ernaar in de bomen
en ik knikte en we liepen nog lang
in de stille tuin.
de wereld was van louter golven
en ik zonk in haar als een lijk
naar beneden het water sloot
boven mijn hoofd en even
voelde ik een vis langs mij strijken
in de stille zee.
dag zei ik tegen haar dag kom
ik je nog eens tegen, glimlachend
maar de wind blies weg
haar gezicht in het water
en ik knikte en ik werd onzichtbaar
in het stille leven.
Het innerlijk behang en andere gedichten, 1952
Ida Gerhardt
Langzaam opent zich het inzicht
dat een werkelijk vers iets levends
is, van stonde aan een wonder.
Langzaam opent zich het inzicht
dat het licht van binnenin is
wat die wisseling geeft van tinten.
Langzaam opent zich het inzicht
dat geen mensenkind kan weten
waar de herkomst van het vers ligt
dat een werkelijk vers iets levends
is, van stonde aan een wonder.
Langzaam opent zich het inzicht
dat het licht van binnenin is
wat die wisseling geeft van tinten.
Langzaam opent zich het inzicht
dat geen mensenkind kan weten
waar de herkomst van het vers ligt
W.B. Yeats (1865-1939)
No second Troy
Why should I blame her that she filled my days
With misery, or that she would of late
Have taught to ignorant men most violent ways,
Or hurled the little streets upon the great,
Had they but courage equal to desire?
What could have made her peaceful with a mind
That nobleness made simple as a fire,
With beauty like a tightened bow, a kind
That is not natural in an age like this,
Being high and solitary and most stern?
Why, what could she have done, being what she is?
Was there another Troy for her to burn?
Geen tweede Troje
Wat zou ik haar kwalijk nemen dat zij mijn dag
met ellende vervulde, of dat ze onwetenden
de laatste tijd geweld bijbracht,
of kleine straten op de grote had gesmeten
wanneer die maar de moed hadden gehad?
Wat kon haar vreedzaam hebben gemaakt
met de noblesse die haar vuur aanstak,
schoonheid als een gespannen boog, een aard
die niet natuurlijk is in een tijdperk als dit,
omdat zij hoog en eenzaam is, niet aan te randen?
Maar wat kon ze anders, zijnde wat ze is?
Was er een ander Troje dan om te verbranden?
Why should I blame her that she filled my days
With misery, or that she would of late
Have taught to ignorant men most violent ways,
Or hurled the little streets upon the great,
Had they but courage equal to desire?
What could have made her peaceful with a mind
That nobleness made simple as a fire,
With beauty like a tightened bow, a kind
That is not natural in an age like this,
Being high and solitary and most stern?
Why, what could she have done, being what she is?
Was there another Troy for her to burn?
Geen tweede Troje
Wat zou ik haar kwalijk nemen dat zij mijn dag
met ellende vervulde, of dat ze onwetenden
de laatste tijd geweld bijbracht,
of kleine straten op de grote had gesmeten
wanneer die maar de moed hadden gehad?
Wat kon haar vreedzaam hebben gemaakt
met de noblesse die haar vuur aanstak,
schoonheid als een gespannen boog, een aard
die niet natuurlijk is in een tijdperk als dit,
omdat zij hoog en eenzaam is, niet aan te randen?
Maar wat kon ze anders, zijnde wat ze is?
Was er een ander Troje dan om te verbranden?
Toon Tellegen
M. Vasalis
Ik droom steeds vaker in mijn dromen
een barre grond, groot en verlaten,
gegolfd, versteend, verwonderlijk geplooid,
met kromme, bladerloze, grote bomen,
als een van te nabij gezien en oud gelaat,
en voel mij thuis – te dicht bij huis – gekomen.
Te sterk, te naakt, te vroeg berooid.
Daar is geen rust, gewen dood, al bloeit geen blad,
al is het stil – geen vogelstemmen...
De stilte en rust zijn schijn:
het hart van een cycloon,
al klopt het niet, een niet te temmen
kracht schijnt alles bij elkaar te klemmen.
Zo is het land, waarin ik woon.
O tovenaar, o kracht, waar zijn de vogels toch gebleven,
de kleine, warme, met hun ritselende veren,
die zich van takjes stortten met een dikke keel;
de twijgjes die zich verende herstelden
van ’t licht gewicht, dat het zo sierelijk verliet?
Het waren toch zo vele
Wanneer ik sterven moet, wil ik bij kleine vogels sterven
en water horen en de oortjes van het gras
zien spitsen en de losse aarde voelen.
een barre grond, groot en verlaten,
gegolfd, versteend, verwonderlijk geplooid,
met kromme, bladerloze, grote bomen,
als een van te nabij gezien en oud gelaat,
en voel mij thuis – te dicht bij huis – gekomen.
Te sterk, te naakt, te vroeg berooid.
Daar is geen rust, gewen dood, al bloeit geen blad,
al is het stil – geen vogelstemmen...
De stilte en rust zijn schijn:
het hart van een cycloon,
al klopt het niet, een niet te temmen
kracht schijnt alles bij elkaar te klemmen.
Zo is het land, waarin ik woon.
O tovenaar, o kracht, waar zijn de vogels toch gebleven,
de kleine, warme, met hun ritselende veren,
die zich van takjes stortten met een dikke keel;
de twijgjes die zich verende herstelden
van ’t licht gewicht, dat het zo sierelijk verliet?
Het waren toch zo vele
Wanneer ik sterven moet, wil ik bij kleine vogels sterven
en water horen en de oortjes van het gras
zien spitsen en de losse aarde voelen.
M. Vasalis

Alleen wat leeft en lichaam heeft,
al 't andre is doodszweet, stof en damp.
En ieder woord moest er niet zijn,
en van de god geen beeltenis.
Vanavond lag de smalle maan
licht achterover en huwde een ster,
te zinnebeeldig en te ver
omdat ik het niet aan kon raken.
Ik wil een woord, dat toovren kan
en tovert dat je bij mij bent
en me omhelst, mij, dunne maan.
Ik roep je en je komt maar niet!
Wat woorden woorden woorden toovren niet.
Bart Moeyaert

Er zijn plekken
waar ik zonder glimlach
niet meer langs kan.
Ooit is daar een grap
verteld, een kus geroofd,
iets voor het eerst gedacht.
Ter hoogte van mijn oor,
bijvoorbeeld,
heb jij me op een nacht
beloofd dat eeuwigheid
een leugen is, maar dat het
daarom tussen ons niet
minder lang gaat duren.
Meer woorden waren er
niet nodig – een mond
spreekt van zichzelf al mooi
en huid heeft een geheugen.
Jij blijft mijn hals, mijn navel,
mijn holte van mijn knie
voor altijd bij.
Zonder glimlach kan ik
aan geen plek voorbij.
Antjie Krog

Soveel kere sien ek jou op vreemde reise gaan
Soveel kere bly ek op my verlate oprit staan
Ek sluit die voordeur vinnig teen 'n wit albaster maan
en vou my arms rondom my -
my oë smeul jou naam
Soveel jare bly ek reeds my hart alleen bewoon
deur dae wat verkleur van blou tot oker silikoon
Wolke in die winterson bly voortvou aan 'n droom -
teen die draad vurk bome
hulle roerlose patroon
Saans in koue strate dwaal ek doelloos in my jas
Ek sien verlate winkels, 'n pop wat liglangs tas
Papiere waai verkreukel; met ek wat nêrens pas
Dit bloei daar waar ons eens
aan mekaar so vas was
Soveel kere sien ek jou gestalte in my deur
Soveel kere voel ek hoe vreemd is alles weer
Dan is jy skielik by my en ek het geen verweer
hoe ruik jou trui, hoe geur jou stem -
die kilheid word besweer
Soveel kere sien ek jou op vreemde reise gaan
Soveel kere bly ek op my verlate oprit staan
Wolke teen die winterson bly voortvou aan 'n droom -
teen die draad vurk bome
Fons Jansen

Hoe lang nog gaat het duren
Dit hinken op gedachten
Tussen zijn en verwachten
Ik kan mijn geluk niet op
Ik kan mijn verdriet niet verstouwen
Wat ik wil is te mooi om waar te zijn
Wat ik zie is te waar om mooi te zijn
Wat ik voel is te groot voor woorden
Toch kan ik er niet over zwijgen
Woorden struikelen vlak voor het noemen
En mijn daden? Te gek om los te lopen
Uit angst doe ik precies wat mij bang maakt
Mijn zoeken naar rust maakt me onrustig
Mijn schuld is dieper dan mijn opzet
En mijn liefde is te klein voor de lust
Ik ben net teveel voor alleen
En net te weinig voor samen
Zo kom ik niet tot mijn plicht
Zo kom ik niet tot mijn recht
En het blijft behelpen
Voor jou...
Rudy Kousbroek

O zeg ons toch, eerwaarde raaf,
Waart gij uw hele leven braaf?
Het antwoord luidde, kort en bondig:
Ik was mijn hele leven zondig.
Bedreef U, mag ik dat ook vragen,
Dat zondigen met welbehagen?
Ja, zondigen was mij een lust,
Ik weet niet waar dat op berust;
Ik zondigde met overgave,
Alleen en met de andere raven.
Maar nu is dat sinds lang vergeten,
De wereld heeft het nooit geweten.
Ik luister, liggend op mijn knieën,
Naar stichtelijke melodieën;
Maar dit wil ik nog wel verkondigen:
Begin zo jong je kunt met zondigen.
Miriam van hee

MAANDAG
iemand kan honderd keer
het raam opendoen en weer sluiten
koffie zetten, de post ophalen
boodschappen doen
en zich niet thuis voelen
het gaat er niet om
hoe vaak iemand aan tafel
gaat zitten en een gedicht
probeert te schrijven over zichzelf
als over een ander die
onschuldig is
iemand kan falen
en het daarbij laten
Ellen Warmond

BERICHT
Een middag smelt als sneeuw
een avond valt als regen
hier is de weersverwachting voor de nacht:
toenemende warmte in de nanacht
kans op hevige stormen
waarschuwing voor weerzin in de morgen
overtrekkende zorgen
hier volgt een extra melding voor de mensen:
er is maar één ding beter dan een mens
een ander mens.
Gerrit Kouwenaar
Aleksandr Poesjkin

't Is tijd, mijn vriend, 't is tijd! Het hart verlangt naar vrede -
De dagen vliegen heen, en ieder uur voert mede
Een deeltje van 't bestaan; en ook al willen wij
Van 't leven nog zoveel ... Opeens is het voorbij.
Op aard is geen geluk, slechts rust is ons gegeven,
Ik droom allang van een benijdenswaardig leven,
Ik, moede slaaf, ik wens al sinds mijn prille jeugd
Te vluchten naar een oord van werk en puur geneugt.
H. Marsman

Brief aan een vriend
Tracht, na uw vijftigste jaar,
langzaam te leren, dat het goed is
als de bladeren vallen;
de sterken worden dan toch nog lang niet gerooid;
zeg tot u-zelf: "ik wil pas vallen
onder den winterstorm".-
mij kan soms nu het verlangen al overvallen
naar onze latere jaren,
als ik niet meer gekooid
in dit zwerfziek verlangen
wonen zal in het huis aan de brede rivier.
hoe goed zal het zijn
de dagen te laten verstrijken
met roeien en jagen;
om verweerd en rijzig het land te doorlopen
en te ervaren dat het verhaal van ons leven
den slag van het water gaat krijgen
dat wij rijpen bij wind en weer.
dan slaat ook de gloed niet zo licht meer
met snelle en vluchtige slagen naar buiten
in gelach en geween;
maar er zal een stil vuur in ons zijn,
verborgen in merg en been.
zwervend door het oneindige land
zullen wij sterker en rustiger zijn,
opgenomen in het stromend verband
der seizoenen, dieper verwant
met de ruimte en het wisselend weer.
en dan?
dan zitten wij 's nachts bij het vuur
en ik lees u voor uit een boek,
dat ik dan heb geschreven,
een boek als de "Waterman".
of lacht ge, dat dat niet kan?
waarom niet, ik ben immers nog jong.
kent gij de verborgen wegen?
het roer kan nog zesmaal om!
laat uw humor, uw gloed, uw snelle boosaardige tong
u vooral niet begeven
en bezoek mij, eenmaal,
in het huis van mijn ouderdom.
Konstantínos Kaváfis

Half uur
Ik heb je niet bezeten, en ik zal je niet bezitten,
denk ik, nooit. Enkele woorden, een even nader komen,
zoals eergisteren in de bar, en verder niets.
Dat geeft, ik ontken het niet, verdriet. Maar wij, dienaars van de Kunst
wij scheppen soms, door grote geestesspanning,
en ongetwijfeld maar voor korte tijd, ons een genot,
dat ons bijna tastbaar schijnt.
Zo had ik – geholpen zeker in hoge mate
door de barmhartige alcohol –
een half uur van volmaakte erotische beleving.
En jij begreep het, dunkt mij, en je bleef met opzet
nog wat langer.
Dat was zeer noodzakelijk. Want ondanks de fantasie,
en ondanks de magische alcohol,
was het nodig dat ik je lippen zag,
was het nodig dat je lichaam dichtbij me was.
Leo Vroman

Een psalm voor alles
Een psalm voor alles waar geen psalmen voor bestaan
voor dode dingen, die toch ook vergaan:
voor een stukje touw, vertreden tot los vlas
zowel als voor het plantje dat het was.
Een psalm voor bijna doorgeroeste bommen,
een psalm voor doorgekraste optelsommen,
een psalm voor blijkbaar veel te lieve
en daarom doorgescheurde brieven,
een psalm voor het eeuwig ongebeurde,
een psalm voor onbestaanbaar gras,
een voor de slachter en de laatste plas
die uit het lammetje te voorschijn spuit,
een psalm voor de oude verfstpat op die ruit,
een psalm voor het geweten en vergeten
verkoolde huis en dan daarvan het kind
en dan daarvan de druppel zweet en
daarvan die koelte voor de dood begint.
Charles Baudelaire

In het voorbijgaan
De straat omgaf mij met haar daverend kabaal en
Lang, slank, in diepe rouw ging mij een vrouw voorbij,
Verheven in haar smart; met fraaie hand liet zij
De zoom van haar gewaad opzweven en weer dalen,
Op snelle benen en met statueske grootheid.
En uit haar ogen, loden lucht waar storm ontspringt,
Dronk ik verkrampt, bevangen als een zonderling,
Zoetheid die fascineert, genot dat tot de dood leidt.
Een bliksemflits... en toen de nacht! Vluchtige schone
Wier blik mij één moment met levenskracht beloonde,
Zal ik je in het eeuwig leven pas weer zien?
Elders, ver weg van hier! Te laat! Of nooit misschien!
Ik weet niet waar jij vlucht, jij niet waar ik zal gaan,
Vrouw die ik had bemind, vrouw die dat hebt verstaan!
Charles Baudelaire, Frankrijk, 1821-1867
Vasalis
Carlos Drummond de Andrade

ik hou van je
omdat ik niet genoeg houd
van mijzelf of juist te veel.
want liefde wordt niet uitgeruild,
en niet gedeeld en niet bemind.
want liefde is liefde tot niets,
sterk en gelukkig in zichzelf.
liefde, neef van de dood, is van de dood
de overwinnaar, hoe men ook
(en dat gebeurt) haar doodt
in ieder ogenblik van liefde.
Judith Herzberg

Het duurt altijd langer dan je denkt,
ook als je denkt
het zal wel langer duren dan ik denk
dan duurt het toch nog langer
dan je denkt.
Het is altijd veel duurder dan je denkt,
ook als je denkt
het zal wel veel duurder worden dan ik denk
dan wordt het toch nog duurder
dan je denkt.
Het kost meer moeite dan je denkt,
ook als je denkt
het zal wel veel meer moeite kosten dan ik denk
dan kost het toch meer moeite
dan je denkt.
Het duurt veel korter dan je denkt,
ook als je denkt
het zal wel korter duren dan ik denk
dan duurt het toch
nog korter dan je denkt.
Michel van der Plas

Maar ik houd zo, ik houd nog zoveel van;
van de vogels; van water uit een bron;
van wijn in kruiken, koren in de wan;
en van de tempelkoepel in de zon;
van mooi lang haar, en lelies op het veld;
de geur van nardus, en de smaak van zout;
het tere van een lam en het geweld
van golven; en van hout, van alle hout.
Ik houd zo van het breken van een brood;
van kinderen die leunen op mijn knie
en van de aarde als ik sterren zie
en van het heimwee als ik hemel zeg,
van elke grot als van een moederschoot.
En om dat alles wil ik nog niet weg.
Fernando Pessoa

Heb niets in je handen, noch
Een herinnering in de ziel,
Dan zal, wanneer de laatste obool
Men je in de handen legt,
En men je handen openvouwt
Niets je ontvallen.
Welke troon wil men je geven
Die Atropos je niet ontneemt?
Welke lauweren die niet welken
Onder Minos' oordeel?
Welke uren die ook jou niet
Maken tot de schaduw
Die je zijn zult als je gaat
De nacht in en naar 't einde van de weg.
Pluk de bloemen maar laat ze
Los eer je ze hebt bezien.
Ga zitten in de zon. Doe afstand
En wees koning van jezelf.
Tjitske Jansen

Als iemand mij nou maar
had opgeraapt
en in zijn zak gestopt
en daar gelaten had,
dat af en toe een hand mij vond,
voelde hoe zacht ik was
en dan weer losliet.
Of op de vensterbank gelegd,
op 't nachtkastje,
in een rommeldoos.
De keukenla!
Ik heb nog nooit een reis gemaakt,
ik moest zo nodig wortel schieten.
Als iemand mij nou maar had opgeraapt,
er was niets aan de hand geweest,
ik was kastanjebruin geweest,
ik had geglansd, geglansd,
wat later was ik wat gaan rimpelen,
en dan, nou ja, maar nu,
nu moet ik onvrijwillig transformeren
en niet zo n beetje ook.
En steeds als ik zo ongeveer
gewend ben aan mijn nieuwe vorm,
steeds als ik zo min of meer
geaccepteerd heb
dat ik ben zoals ik ben,
dan ben ik alweer anders.
En als het nu zo was dat ik gekozen had
om zo te zijn, dat ik het wilde:
steeds een ring erbij,
zoveel soortgenoten aan mijn takken
in hun veilig stekelhuis,
zo anders dan ikzelf,
maar wat weet ik het nog goed.
Ik heb het opgegeven
te zijn zoals ik ben.
Ik groei maar mee
met wie ik worden zal.
Af en toe hoor ik
Dat iemand zegt
Hoe mooi ik ben.
In mijn schaduw
gebeuren dingen
die de moeite waard zijn.
J.C. Bloem
Herinnering
De gloeiende avond in de kleine stad:
Verlichte ramen stonden ruisend open
Naar zomertuinen en het langzaam lopen
Van de geliefden langs het grijze pad.
Als dit geheime ooit wéér te leven was:
Hoe dat het zachte licht van een lantaren
Scheen op de donkere, gedempte blaren,
Wist het hart, dat het van den dood genas.
Maar het vergankelijke kent geen keer
Dan in de opstanding der herinneringen;
Gisteren is even ver als deze dingen:
In het verleden is de tijd niet meer.
Toch zullen bij het sluiten van den kring,
Waarin om dreef des levens streng beschikken,
Die als de lucht onhoudbare ogenblikken
Onze enige eer zijn en rechtvaardiging.
En zullen we. in de wervling van den tijd
En de vervoeringen, die niet beklijven,
Indachtig aan onze oude dagen blijven
Met het overgankelijke aanhanklijkheid.
Tot aan het zwichten en het laatst getij,
Wanneer de wereld één wordt met het duistren,
En wij de niet te horen woorden fluistren:
Voorbij, voorbij, o en voorgoed voorbij.
