Walt Whitman


O ME! O life!... of the questions of these recurring;
Of the endless trains of the faithless--of cities fill'd with the foolish;
Of myself forever reproaching myself, (for who more foolish than I and who more faithless?)
Of eyes that vainly crave the light--of the objects mean--of the struggle ever renew'd;
Of the poor results of all--of the plodding and sordid crowds I see around me;
Of the empty and useless years of the rest--with the rest me intertwined;The question, O me! so sad, recurring--What good amid these, O me, O life?

Answer.

That you are here--that life exists, and identity;
That the powerful play goes on, and you will contribute a verse.

"O Me! O Life!' from Whitman's Leaves of Grass:

Emily Dickinson


I'M NOBODY! WHO ARE YOU?

I'm nobody! Who are you?
Are you nobody, too?
Then there's a pair of us - don't tell!
They'd banish us, you know.

How dreary to be somebody!
How public, like a frog
To tell your name the livelong day
To an admiring bog!

Leonard Nolens


Net jij,
Net als jij,
Net als jij die me leest
Zoals ik het niet kan,

Net jij,
Net als jij,
Net als jij zo dichtbij in geen kamer
Hiernaast, in geen brief
Op de gangmat, geen kroeg
Om de hoek,

Net jij,
Net als jij,
Net als jij zo dichtbij als mijn eigen gezicht
In de spiegel geen tel te bereiken,

Zo werd ik als iedereen 's ochtends geboren
En 's avonds, zo werd ik als iedereen 's middags geboren
En 's nachts, en zo werd ik hier samen met jullie geboren
Op 11 april 1947, zo grondig, voortdurend en traag
Tot vandaag,

Net jij,
Net als jij,
Net als jij die me leest
Zoals ik het niet kan.

Cees Buddingh'


Pluk de dag

vanochtend na het ontbijt
ontdekte ik, door mijn verstrooidheid,
dat het deksel van een middelgroot potje marmite
(het 4 oz net formaat)
precies past op een klein potje heinz sandwich spread

natuurlijk heb ik toen meteen geprobeerd
of het sandwich spread-dekseltje
ook op het marmite-potje paste

en jawel hoor: het paste eveneens

Charles Baudelaire (1821-1867)


XXXIII
Bedrink je

Je moet altijd in een roes zijn. Daar draait alles om, dat is het
enige dat telt. Om die verschrikkelijke last van de Tijd, die je
rug breekt en je naar de aarde buigt, niet te voelen, moet je je
zonder ophouden bedrinken.
Maar waaraan? Aan wijn, aan poëzie of aan deugd, wat je
maar wilt. Maar je moet in een roes zijn
En als je toch nog wakker zou worden op de trappen
van een paleis, in het groene gras van een greppel of in de
droefgeestige eenzaamheid van je kamer, omdat de roes al
afgenomen of zelfs verdwenen is, vraag dan aan de wind, aan
de golven, aan de sterren, aan de vogels, aan de klokken, vraag
aan alles wat vlucht, aan alles wat zucht, aan alles wat beweegt,
aan alles wat zingt, aan alles wat spreekt, vraag hoe laat het is.
En de wind, de golven, de sterren, de vogels, de klokken zullen
je antwoorden: 'Het is de tijd voor je roes! Om te ontkomen aan
de slavernij van de martelende Tijd moet je je onophoudelijk
bedrinken! Aan wijn, aan poëzie of aan deugd, wat je maar
wilt.'

Aleksandr S. Poesjkin (1799-1837)

Aan Tsjaadajev

Zo jong al niet meer in de ban
Van roem en liefde, hoop en vreugde.
Als sneeuw, als nevel voor de zon
Verdwenen jeugdige geneugten.
Toch woedt in ons gemoed een brand.
Wie kan, waar kroon en knoet regeren,
De noodkreet van zijn vaderland
Weerstaan, de roep om hulp negeren?
We leven, brandend van verlangen,
Naar het moment van vrijheid toe,
Zoals een smoorverliefde jongen
Blijft uitzien naar een rendez-vous.
Zolang ons hart aan eer en vrijheid
En idealen is verpand,
Zal onze ziel, mijn vriend, voor altijd
Een deel zijn van ons vaderland!
Eens zal ons Rusland frank en vrij
Het voorbeeld volgen van het Westen.
Dan schrijft men onze namen bij
Op de vermaledijde resten
Der absolute heerschappij.


Fernando Pessoa (1888 - 1935)


Zij kwam, glimlachend, elegant,
De voetstap ongehaast en licht,
En ik, die voel met mijn verstand,
maakte meteen 't juiste gedicht.

Ik spreek daarin niet over haar
Noch over hoe zij, volwassen kind,
De hoek omsloeg van gindse straat,
Hoek waar de eeuwigheid begint...


In het gedicht spreek ik van zee,
Beschrijf de golven en de pijn.
Herlezend zie ik een van twee:
De hoek - ofwel de waterlijn.

Miriam Van hee (Gent, 1952)


en wat met de liefde
nu er nauwelijks
nog lichamen zijn?

als een versleten muziekinstrument
zo lig ik soms
klapwiekend in de tocht

ik zoek de omtrek
van mijn adem in de vrieslucht
ik zoek een oksel
om in te slapen

William Shakespeare (1564 - 1616)


Sonnet XXX

When to the sessions of sweet silent thought
I summon up remembrance of things past,
I sigh the lack of many a thing I sought,
And with old woes new wail my dear time's waste:

Then can I drown an eye, unused to flow,
For precious friends hid in death's dateless night,
And weep afresh love's long since cancell'd woe,
And moan the expense of many a vanish'd sight:

Then can I grieve at grievances foregone,
And heavily from woe to woe tell o'er
The sad account of fore-bemoaned moan,
Which I new pay as if not paid before.

But if the while I think on thee, dear friend,
All losses are restored and sorrows end.


Sonnet XXX

Wanneer ik als schout in eigen hartsgeding
de geest het verleden voorgeleiden laat,
bedroeft mij het gemis, de ontgoocheling,
zie ik oud zeer nieuw, hoe kostbare tijd vergaat.

Het oog verdrinkt dan, dat niet vaak meer schreide,
om dierbare vrienden dood in eeuwige nacht;
verwerkte liefdesmart doet mij weer lijden,
vergankelijkheid van wat ik schoonheid dacht.

Weer ween ik om de weedom die mij wachtte,
en tel zwaarmoedig al mijn tegenspoed;
de droefenis keert weer in mijn gedachten,
weer bloedt het hart, dat eerder heeft geboet.

Maar denk ik, vriendlief, aan ons samenzijn,
dan is het verlies vergoed, verdwijnt de pijn.

Beatrijs (14e eeuw)


Van dichten comt mi cleine bate.
Die liede raden mi dat ict late
Ende minen sin niet en vertare.
Maer om die doghet van hare

5 Die moeder ende maghet es bleven,
Hebbic een scone mieracle op heven,
Die God sonder twivel toghede
Marien teren, diene soghede.
Ic wille beghinnen van ere nonnen

10 Een ghedichte. God moet mi onnen
Dat ic die poente moet wel geraken
Ende een goet ende daer af maken
Volcomelijc na der waerheide
Als mi broeder Ghijsbrecht seide,

15 Een begheven willemijn.
Hi vant in die boeke sijn;
Hi was een out ghedaghet man.
Die nonne daer ic af began,
Was hovesche ende subtijl van zeden;

20 Men vint ghene noch heden
Die haer ghelijct, ic wane,
Van zeden ende van ghedane.

Miriam Van hee (Gent, 1952)


Winter 2

langzaam glijden hier de uren
in een bestaan waarin het spreken
al bijna onmogelijk het lachen
ongehoord is het zwijgen
een ziekte

een bestaan waarin de nachten
wakend worden doorgebracht wachtend
op wat niet komt dromend van
rumoerige trottoirs en teder
geruzie onder de bruggen

langzaam sneeuwt de voortuin vol en
een vreemd samengaan van ongeloof
en verlangen houdt ons staande
als zagen wij alsmaar witte,
wegvarende schepen

Miriam Van hee
uit: 'Ingesneeuwd',
De Bezige Bij 1984.

Vittorio Alfieri (1749 – 1803)


Onmetelijker nog is mijn verdriet
dan ik je ooit zou kunnen openbaren.
Een diepe onrust is in mij gevaren,
en waar ik aarden moet, ik weet het niet.

Ontheemd slijt ik mijn trieste levensjaren,
en zoek mijn heil alleen in het verschiet;
daar waar ik niet ben, ligt het mooist gebied;
de lucht die ik niet adem is de ware.

Zelfs als ik op iets zuiver lieflijks stuit,
een bloeiend heuvelland, een bron, een weide,
put ik er sombere gedachten uit.

Jij bent niet bij me: alles wat mij kwelt
valt tot die ene kwelling te herleiden,
en wordt je door mijn tranen slechts verteld.

M. Vasalis (1909 - 1998)


De winter en mijn lief zijn heen.
Er zit een merel op het dak,
zijn keel beweegt, zijn snavel beeft
alsof hij in zichzelve sprak.
Hij luistert: uit een verre boom
klinkt als het ketsen van twee stenen
een vonkenregen van verlangen
zo luid, zo helder en zo bang.
De merel stort zich met een kreet
vol wildheid in de voorjaarsvlagen.
Ik kan het bijna niet verdragen:
mijn voorjaar en mijn lief zijn heen.

Uit vergezichten en gezichten

August Willemsen (१९३६ - २००७)



In diepe slaap

Toen ik gisteren insliep
Het was de nacht van Sint-Jan
Was er vrolijkheid en drukte
Geknal van bommetjes Bengaals vuur
Stemmen gezang en gelach
Rond de brandende vuren.

Midden in de nacht werd ik wakker
Hoorde geen stemmen meer geen gelach
Alleen ballonnen
Dreven over
In diepe stilte
Alleen het geluid van een tram
Zo nu en dan
Doorboorde de stilte
Als een tunnel.
Waar waren zij die zojuist nog
Dansten
Zongen
En lachten
Rond de brandende vuren?

- Ze sliepen allemaal
Ze lagen allen
Te slapen
In diepe slaap.

Toen ik zes jaar was
Kon ik het eind van het Sint-Jansfeest niet zien
Omdat ik in slaap viel.

Nu hoor ik de stemmen niet meer uit die tijd
Mijn oma
Mijn opa
Totônio Rodrigues
Tomásia
Rosa
Waar zijn zij allemaal?

- Ze slapen allemaal
Ze liggen allen
Te slapen
In diepe slaap.

Marina Tsvetajeva (1892 – 1941)



Goed dat u niet bezeten bent van mij,
Goed dat ik ook van u niet ben bezeten,
Dat wij op aarde blijven en dat wij
Niet wegzweven naar andere planeten.
Goed dat ik gek mag doen - losbandig, vrij,
Dat ik mijn woorden niet hoef af te meten,
En dat een aanraking van uw kledij
Geen wild, benauwend vuur in mij ontketent.

Goed dat u in mijn bijzijn ook gerust
Liefkozingen van anderen kunt krijgen,
En dat u, als een ander mí j eens kust,
Mij niet met hel en vagevuur zult dreigen.
Goed dat u steeds, bewust of onbewust,
Mijn lieve naam, o lieve, zult verzwijgen...
Dat nooit in 't godshuis, in gewijde rust
een halleluja voor ons op zal stijgen.

Ik dank u voor dat alles; ik ben blij
Dat u, zonder er zelf iets van te weten,
Zo van mij houdt: dank voor de zon die wij
Niet samen zien, de niet met u gesleten
Verstilde nacht; dat wij elkander bij
Zonsondergang en maneschijn vergeten,
Dat u niet - ach! - bezeten bent van mij,
En dat ik - ach! - van u niet ben bezeten.

Erich Fried (1921-1988)


Wat het is

Wat het is
Het is onzin
zegt het verstand

Het is wat het is
zegt de liefde

Het is ongeluk
zegt de berekening
Het is alleen maar verdriet
zegt de angst
Het is uitzichtloos
zegt het inzicht

Het is wat het is
zegt de liefde

Het is belachelijk
zegt de trots
Het is lichtzinnigheid
zegt de voorzichtigheid
Het is onmogelijk
zegt de ervaring

Het is wat het is
zegt de liefde

Anna Achmatova (1889 - 1966)


3 Laatste toast

Op mijn bestaan vol nijd en spijt,
Ons huis in stof en as,
Ons samenzijn in eenzaamheid,
Op jouw hef ik het glas,
En op die ogen, kil en dof,
Die mond, die mij verried,
En op de wereld, wreed en grof,
Op God, die ons verliet.

Ellen Warmond (1930)


Je bent

Je bent gewoon je bent
gewoon een mens dat is
een warm en onontwarbaar wezen
en toch kun je gebeuren als een wonder

want ik heb je geroepen in mijn slaap
ik riep je liefde

door eigen honger
in de eigen stem ontwaakt
zag ik: ik heb je niet gedroomd
hier ben je je bestaat

ik heb je liefgehad
dit is de nacht

ik heb je lief
ik heb je niet bedacht.

Carlos Drummond de Andrade, Brazilië, 1902 - 1987


En alles wat ik heb gedacht
en alles wat ik heb gezegd
en alles wat men mij verteld heeft
was papier

En alles wat ik heb ontdekt
bemind
gehaat
papier

Papier al wat er was in mij
en in de anderen, kranten-
papier
behangpapier
pakpapier
papierpapier
papier-maché.

Carlos Drummond de Andrade (1902 - 1987)


Ik hou van je omdat ik van je houd.
Je hoeft niet eens mijn minnares te zijn,
en vaak weet je niet eens hoe dat te zijn.
Ik hou van je omdat ik van je houd.
De liefde is een toestand van genade
die men met liefde niet betaalt.

Liefde wordt gratis gegeven,
is een zaadje in de wind,
de waterval, in de eclips.
Liefde schuwt dictionnaires
en gereglementeerde affaires.

Ik hou van je omdat ik niet genoeg
houd van mijzelf of juist te veel.
Want liefde wordt niet ingeruild,
en niet gedeeld en niet bemind.
Want liefde is liefde tot niets,
sterk en gelukkig in zichzelf