Alberto Caeiro (Fernando Pessoa)

Toen ik je nog niet had 
Hield ik van de natuur zoals een kalme monnik houdt van Christus... 
Nu houd ik van de natuur 
Zoals een kalme monnik van de Maagd Maria houdt, 
Religieus, op mijn manier, als vroeger, 
Maar op andere, meer ontroerde en meer nabije wijze.
Ik zie de rivieren beter als ik met jou door de velden ga 
Tot aan de oever der rivieren; 
Naast jou zittend, kijkend naar de wolken, 
Kijk ik beter naar de wolken...
Jij hebt de natuur mij niet ontnomen...
Jij hebt de natuur voor mij in niets veranderd...
Jij hebt de natuur heel dicht bij mij gebracht. 
Omdat jij bestaat zie ik haar beter, maar als natuur dezelfde, 
Omdat jij mij liefhebt, heb ik haar net zo lief, maar meer,
Omdat jij mij kiest om je te hebben en lief te hebben, 
Hebben mijn ogen haar langer aanschouwd 
En boven alle dingen. 

Ik heb geen spijt van wie ik vroeger was
Omdat ik die nog ben. 
Ik heb slechts spijt je vroeger niet te hebben liefgehad.

Uit de cyclus: De herder verliefd


Ramsey Nasr

da capo

treed binnen allerzwartste
met je gezandstraalde ziel
gerangschikte tranen
treed binnen en brul als een dame

schreeuw onder een houten doek
opnieuw cadenza na cadenza
sterf in een lijf dat niet van jou is
zing tot bloedens toe
                                      ik wacht

beuk open de rode zaal
ik heb haar schoon en stil gemaakt
en smeek je wees mijn opera
da capo
                                      kus dit lege hart



Armando

Voorzichtig

Ze liepen voorzichtig,
en lieten het landschap binnenkomen,
ze merkten dat hun tred bewonderd werd.

Heel voorzichtig gingen ze door de deuren,
langs het lusteloze strand, bezichtigden de bomen,
ze dachten dat de struiken ontvlambaar waren
en de hemel onder handbereik.

Zie, ze houden zich voorzichtig vast.


Driek van Wissen

Water

Het water dat het land doorsnijdt
Knakt telkens weer het broze riet
Dat aan de oevers wortel schiet,
De korte levensduur ten spijt.

Toch treft het water geen verwijt,
Want de rivier verliest zich niet
In hoop en wanhoop en verdriet,
Maar gaat voorbij aan alle tijd.

Zij kent geen enkel onderscheid
Tussen de bron die zij verliet
En het toekomstig stroomgebied
Waarheen het water wordt geleid.

Hij die het water overziet
Ziet spiegels van de eeuwigheid.


Ricardo Reis (Fernando Pessoa)

Ik wil niet herinneren noch mij kennen
Wij zijn te veel wanneer wij in onszelf zien.
Negeren dat wij leven
Is voldoende leven.

Zolang wij leven, leeft het uur waarin
Wij leven, en dat evenzeer zal sterven
Of het nu met ons gaat
Of wij met het uur.

Indien dit weten niet het weten waard is
(Want wat is kennen zonder dat wij kunnen?),
Is beter leven dat wat
Duurt en wij niet meteen


Ricardo Reis

De goden gunnen ons niet meer dan 't leven.
Weigeren wij dus al wat ons tilt tot
Onadembare toppen
Eeuwig zonder bloemen.
Laat ons slechts van aanvaarding kennis hebben.
Zolang het bloed in onze slapen slaat
En liefde niet in ons
Verdort, laat ons bestaan
Als vensterglas, doorschijnend voor het licht
En waarlangs droeve regendruppels glijden,
Lauw in de warme zon
En ietwat spiegelend.


A. Roland Holst

De ploeger 

Ik vraag geen oogst; ik heb geen schuren, 
ik sta in uwen dienst zonder bezit. 
Maar ik ben rijk in dit: 
dat ik den ploeg van uw woord mag besturen, 
en dat gij mij hebt toegewezen 
dit afgelegen land en deze 
hoge landouwen, waar - als in het uur 
der schafte bij de paarden van mijn wil 
ik leun vermoeid en stil - 
de zee mij zichtbaar is zover ik tuur. 

Ik vraag maar een ding, kracht 
te dulden dit besef, dat ik geboren ben 
in 't najaar van een wereld 
en daarin sterven moet. 
Gij weet hoe, als de ritselende klacht 
van die voorbije schoonheid mij omdwerelt, 
weemoed mij talmen doet 
tot ik welhaast voor u verloren ben. 

Ik zal de halmen niet meer zien 
noch binden ooit de volle schoven, 
maar doe mij in den oogst geloven 
waarvoor ik dien... 

Opdat, nog in de laatste voor, 
ik weten mag dat mij uw doel verkoor 
te zijn een ernstig ploeger op de landen 
van een te worden schoonheid; eenzaam tegen 
der eigen liefde dalend avondrood - 
die ziet beneden aan den sprong der wegen 
de hoeve van zijn deemoed, en het branden 
der zachte lamp van een gelaten dood. 


Madjnun

Ik veins te slapen al ben ik sluimerloos
Opdat een droomgestalte van jou mijn droomgestalte vindt
En ik sluip tussen de tenten weg om heimelijk
En alleen mijn ziel over jou te vertellen
Geduld? Er is slechts één nacht voorbij -
Zacht aan liefde! totdat nachten vervliegen
Ik zie tijd en dagen vergaan en tot een einde komen
Maar jouw liefde groeit ononderbroken

Madjnun
(8e eeuw)

Attaar van Nisjapoer

Verloren ben ik in mijzelf, ik weet niet meer vanwaar ik kwam;
ik was een dauwdrop uit de zee, ik ging ten onder in de zee.
Ik was een schaduw in het begin, gevallen op de aarde,
maar toen de zon verscheen werd ik onzichtbaar.
Geen teken van mijn komst is er, van heengaan weet ik niets;
het was, lijkt het, maar een moment: ik kwam en ik ging heen.
Vraag mij geen uitleg, als een vlinder in de nacht
ging ik verloren in het kaarslicht van het bemind gezicht.
De weg van liefde vraagt om weten en niet-weten,
als minnaar moest ik wetende onwetend worden.
Mijn lichaam moest een oog zijn dat verblind kon worden,
hoe wonderlijk dat ik nu ziende ben en blind.
Stof op mijn hoofd, als er een stofje rest van het besef
waar mijn verdwaalde hart terechtgekomen is.
Ik zag dat Attaars hart de kosmos was ontstegen,
zo kwam het dat ik mijn hart verloor en buiten zinnen raakte.




Herman de Coninck


De plek

Je moet niet alleen, om de plek te bereiken,
thuis opstappen, maar ook uit manieren van kijken.
Er is niets te zien, en dat moet je zien
om alles bij het zeer oude te laten.

Er is hier. Er is tijd
om overmorgen iets te hebben achtergelaten.
Daar moet je vandaag voor zorgen.
Voor sterfelijkheid. 




Vladimir Solovjov

In ochtendmist ben ik met aarzelende schreden
Naar kusten vol geheime pracht op weg gegaan.
Terwijl de sterren met het ochtendgloren streden,
En door de lucht de dromen van de nacht nog gleden,
Riep mijn bevlogen ziel de vreemde goden aan.

En op een koude bleke dag, langs stille wegen,
Loop ik als vroeger door een land dat ik niet ken.
De mist trekt op; als ik het zicht weer heb herkregen
Zie ik hoe zwaar het bergpad is, hoe afgelegen,
Hoe ver ik van mijn visioen verwijderd ben.

Tot middernacht zal ik met vastberaden schreden
De weg naar de door mij begeerde kusten gaan.
Terwijl reeds nieuwe sterren komen aangegleden,
Zal ’k mijn gewijde tempel op de berg betreden,
Die in een stralend, triomferend licht zal staan.



Zinaida Hippius

Wat kan mij de vreemde wereld angst aanjagen!
Nu 'k ouder word - begrijp ik haar steeds slechter.
'Misschien' is 't enige antwoord op mijn vragen,
'Ik weet het niet' was juister en oprechter.

Er is geen antwoord op mijn bange dromen.
En waarom groeit de onrust bovendien?
Waar is het allemaal vandaan gekomen?
Er moet een antwoord zijn - Maar waar … misschien?


Ida Gerhardt

De profundis

Hadden wij nimmer nog zwanen gezien,
zouden wij hen op het water ontwaren,
o, wij zouden van vreugde vervaren,
lachen en schreien misschien.


Hadden wij nimmer nog zwanen gezien,
vlogen zij over met ruisende slagen,
O, wij zouden dit duister verjagen,
eindelijk bevrijd misschien.



Ida Gerhardt

Dank aan een ezel 

Gij met uw zachtzinnige oren
en uw geduldig gezicht:
ik ben u zeer verplicht.

Dat gij het hebt aan willen horen
hoe toenmaals het is geschied;
en hoe mij de ander verried.

En dat ge zelfs niet hebt bewogen,
mij slechts hebt getroost met uw ogen.
Dat kunnen de mènsen niet.




T.S. Eliot

Ash Wednesday



Because I do not hope to turn again
Because I do not hope
Because I do not hope to turn
Desiring this man's gift and that man's scope
I no longer strive to strive towards such things
(Why should the agèd eagle stretch its wings?)
Why should I mourn
The vanished power of the usual reign?

 Because I do not hope to know
The infirm glory of the positive hour
Because I do not think
Because I know I shall not know
The one veritable transitory power
Because I cannot drink
There, where trees flower, and springs flow, for there is 
nothing again

Because I know that time is always time
And place is always and only place
And what is actual is actual only for one time
And only for one place
I rejoice that things are as they are and
I renounce the blessèd face
And renounce the voice
Because I cannot hope to turn again
Consequently I rejoice, having to construct something
Upon which to rejoice

And pray to God to have mercy upon us
And pray that I may forget
These matters that with myself I too much discuss
Too much explain
Because I do not hope to turn again
Let these words answer
For what is done, not to be done again
May the judgement not be too heavy upon us

Because these wings are no longer wings to fly
But merely vans to beat the air
The air which is now thoroughly small and dry
Smaller and dryer than the will
Teach us to care and not to care Teach us to sit still.

Pray for us sinners now and at the hour of our death
Pray for us now and at the hour of our death.





Hans Lodeizen

je hebt me alleen gelaten 
maar ik heb het je allang vergeven 

want ik weet dat je nog ergens bent 
vannacht nog, toen ik door de stad 
dwaalde, zag ik je silhouet in het glas 
van een badkamer 

en gisteren hoorde ik je in het bos lachen 
zie je, ik weet dat je er nog bent 

laatst reed je me voorbij met vier 
andere mensen in een oude auto 
en ofschoon jij de enige was die 
niet omkeek, wist ik toch dat jij 
de enige was die mij herkende de enige die 
zonder mij niet kan leven 

en ik heb geglimlacht 

ik was zeker dat je me niet verlaten zou 
morgen misschien zul je terugkomen 
of anders overmorgen of wie weet wel nooit 

maar je kunt me niet verlaten 



Jan Boerstoel

Filosofie

Ik ken het klappen van de zweep
Ik ken de regels van 't spel
Ik ken de zin van het bestaan
maar als ik drink dan gaat het wel.


Cees Nooteboom

Niets 

Het leven 
je zou het je moeten kunnen 
herinneren 
als een buitenlandse reis 

en er met vrienden of vriendinnen 
over na moeten praten
en zeggen 

het was toch wel aardig, 
het leven, 
en flarden zien van vrouwen, geheimen 
en landschappen 

en dan tevreden achteroverleunen
maar doden kunnen niet achteroverleunen. 

En ook verder kunnen ze niets.