William Shakespeare


(Jessica) Here, catch this casket. It is worth the pains.
I am glad ’tis night, you do not look on me,
For I am much ashamed of my exchange.
But love is blind, and lovers cannot see
The pretty follies that themselves commit,
For if they could Cupid himself would blush
To see me thus transformèd to a boy.




Joop Goudsblom

Mijn beter ik en ik 
streden erop of eronder 
Mijn beter ik bezweek 
nu ben ik, goddank, zonder


Bart Moeyaert

Sterk
Ik dacht dat het niet kon: 
dat iets wat je niet ziet 
je alle dagen draagt 
en sterker maakt. 
Alsof je spieren krijgt 
van liefde.

En kijk, het klopt: 
Het hart van oma 
slaat nog altijd over 
als ze opa ziet. 
Maar nu hij oud is en te bed, 
misschien nog net de hemel haalt, 
loopt oma sinds een poosje 
krommer en vraagt ze vaker 
om mijn arm. 
Zonder hem krijgt 
ze het huis niet warm 
en zelfs de hond 
zakt zuchtend naast de luie stoel. 
Dus is het waar 
dat liefde spieren geeft 
en op den duur 
ook vuur.

Bart Moeyaert

Bekentenis

Ik mag je. 
Nee, ik mag je niet. 
Ik moet je. Dat bedoel ik.

Ik heb je lief.
Nee, dat heb ik niet.
Ik word je lief. Dat voel ik.

Ik ga met jou.
Nee, ga ik niet. 
Ik sta je bij. Beloof ik.

Ben stapel op je.
Hou je vast. 
Ik. Hou. Van. Je.

Geloof ik.



Bart Moeyaert

Nu 

Ik adem niet, ik zing. 
zelfs als ik zucht, klinkt het 
per ongeluk alsof ik 
een paar noten neurie 
die me vannacht, terwijl 
ik sliep, zijn voorgezongen. 
Het is alsof de lucht 
mijn deken is en ik 
mijn hoofd het liefst 
te rusten leg op het kussen 
van mijn longen, de plek 
waar ik mijn hartslag hoor 
in vierkwartsmaat: 
dat ik besta, dat ik besta. 


Hagar Peeters

Ook liefdes sneuvelen

Niet op het slagveld
of op een papaverveld,
niet zozeer in een 
zonovergoten boerenweide
gaan ze te gronde
maar tussen twee lippen
die op een onbewaakt ogenblik
het verkeerde zeggen. 

Vervolgens groeien
de momenten van misspreken uit
tot verkeerd begrepen zinnen tot 
redeloze redenen waarom, 
gestut door teder geheven vingers
de liefde wurgend die ze omhelzen
in een steeds groter liefhebben

en aan haar definitieve eind
komt de liefde ten slotte
onder de slagen van wimpers
(het zijn zwepen voor de fijngevoelige)
van de verkeerde oogopslag. 

De ogen daarachter
hebben het altijd geweten
voor het doek viel van de wimpers
de vingers en de woorden. 


Horatius

Schip, pas op, nieuwe golven zullen je terug naar zee
voeren! Waar wil je heen? Blijf liever vast in de
haven. Kijk toch, de riemen
zijn van je flanken weggerukt.

De mast kraakt door de kracht van een zuidwestenwind,
de scheepsra kreunt en je kiel is niet met kabeltouw
gesjord; zij kan het geweld van
golven amper verduren!

Je zeil is aan flarden, het boegbeeld is niet meer
voor de zoveelste maal door jou te vermurwen.
Hoezeer jij, Pontische pijnboom,
dochter van het vermaarde woud,

pronkt met je afkomst, trots op een naam -vergeefs:
een bange zeeman heeft geen vertrouwen in
scheepslak. Als je niet oppast,
word je een speelbal der winden.

Tot voor kort wekte jij mijn onrust en weerzin op,
nu het pijnlijk gemis van een niet gering zorgenkind:
mijd de zee die zich uitspreidt
om Cycladische schittering.


Wislawa Szymborska

Niets tweemaal
Niets gebeurt tweemaal en niets
zal tweemaal gebeuren. Geboren
zonder kundigheden, sterven we
dus als onervaren senioren.
Ook al zijn we nog zo hardleers
op de grote school van ’t leven,
geen winter, geen zomer wordt ons
nog een keertje opgegeven.
Niet één dag keert ooit terug,
twee nachten zijn nooit identiek,
geen kus is als een andere,
elke oogopslag is weer uniek.
Gisteren noemde iemand plots
in mijn bijzijn luid jouw naam
- het leek alsof een rode roos
naar binnen woei door het raam.
Nu we samen zijn vandaag,
haal ik mijn blik van je gezicht.
Een roos? Hoe ziet een roos eruit?
Is dat een bloem? Een steen wellicht?
Onzalig uur, onnodige vrees,
waarom bemoei jij je ermee?
Je bent – je moet voorbijgaan.
Je gaat voorbij – en alles is oké.
Lachend en elkaar omhelzend
verzoenen we ons met elkaar,
ook al zijn we zo verschillend
als twee druppels zuiver water


Rutger Kopland

Al die mooie beloften

De grazige weiden, vader, de wateren
der rust, ik heb ze gezocht en inderdaad
gevonden, ze waren nog mooier dan jij
me had beloofd, prachtig, prachtig.

En in dit liefelijk landschap uw zoon,
door de boeren hier aan een boom
genageld, maar geen spoor van geweld
of verzet, alleen maar vrede, vader.

Zijn dode ogen bekijken verdrietig de
resten van rozen aan zijn voeten,
om zijn mond spelen eeuwige vragen,

waarom toch, wie ben je, waar was je,
e.d. Maar boos, nee, boos lijkt hij niet
geweest, niemand is schuldig, niemand.


Multatuli



Het gebed van van den onwetende 

Ik weet niet of we zyn geschapen met 'n doel,
Of maar by toeval daar zyn. Ook niet of een God
Of... Goden zich vermaken met ons leed, en schimpen
Op de onvolkomenheid van ons bestaan. Als dit zo waar'
Zou 't vreeselyk zyn! Aan wien de schuld
Dat zwakken zwak zyn, kranken krank en dommen dom?

Wanneer we zyn gemaakt met opzet, met 'n doel.
En door onze onvolkomenheid dat niet bereiken...
Dan valt de blaam van al 't verkeerde op ons niet,
Op 't maaksel niet... maar op den Maker ! Noem hem ZEUS,
Of JUPITER, JEHOVAH, BAAL, DJAU... om 't even:
Hy is er niet, of hy moet GOED zyn, en vergeven,
Dat wy hem niet begrypen. 't Stond aan hem
Zich te openbaren, en dit deed hy niet ! Had hy 't gedaan,
Hy hadde 't zoo gedaan, dat niemand twyflen kon,
Dat ieder zeide: ik ken hem, voel hem, en versta hem.

Wat anderen nu beweren van dien God te weten,
Baat my niet. Ik versta hem niet ! Ik vraag waarom
Hy zich aan anderen openbaarde, en niet aan my?
Is 't eene kind den vader meer naby dan 't andre?
Zoolang een menschenzoon dien God niet kent,
Zoolang is 't laster te geloven aan dien God!
't Kind dat vergeefs den vader aanroept doet geen kwaad...
De vader die vergeefs zyn kind laat roepen, handelt wreed.
En schooner is 't geloof: daar is geen vader,
Dan dat hy doof zou zyn voor z'n kind!

Misschien zyn we eenmaal wyzer! Eens misschien
Zien we in dat Hy er is. dat Hy ons gadesloeg,
En dat z'n zwygen oorzaak had, en grond. Welnu,
Zoodra wy 't weten, is de tyd van loven daar,
Maar eerder niet... thans niet! 't Zou God verdrieten,
Te ontwaren dat we hem aanbaden zonder grond,
En dwaasheid is 't, de donkere onwetendheid van heden
Te willen helder maken met een licht... dat nog niet schynt.

Hem dienen ? Dwaasheid : Had Hy dienst begeerd,
Hy hadde ons geopenbaard op welke wys,
En ongerymd is 't, dat Hy van den mensch verwacht:
Aanbidding, dienst en lof... terwyl Hyzelf
Omtrent de wyze hoe, ons in 't onzekere liet.
Wanneer wy God niet dienen naar zyn zin...
Dan is 't Zyn schuld, Zyn schuld, en onze schuld is 't NIET!

Intusschen - tot we wyzer zyn - is goed en kwaad dan een?

Ik zie niet in waartoe een God ons dient, in 't scheiden
Van 't booze en 't goede. Integendeel! Wie 't goede doet
Opdat een God hem loonen zou, maakt juist daardoor
Het goede tot iets kwaads, tot handel. En wie boosheid vliedt,
Uit vrees voor de ongenade van dien God is... laf!

Ik ken u niet, o God! Ik riep U aan, ik zocht,
Ik smeekte om antwoord, en Gy zweegt! Ik wou zo graag
Uw wil doen... niet uit vrees voor straf, uit hoop op loon,
Maar zoals 't kind den wil zyns vader doet... uit liefde!
Gy zweegt... en alty zweegt Ge!

En ik dool rond, en hyg
Naar 't uur, waarop ik weten zal dat Gy bestaat...
Dan zal ik vragen: "Vader, waarom nu voor 't eerst
Uw kind getoond dat het een vader had,
En dat het niet alleen stond in den stryd,
Of waart Ge er zeker van, dat ik Uw wil zou doen
Ook zonder dien te kennen? Dat ik, onbewust
Van uw bestaan, U dienen zou, zoals Ge wilt gediend?
Zou 't waar zyn?

Antwoord, Vader, als Ge daar zyt, antwoord !
Laat niet Uw kind vertwyflen, Vader! Blyf niet stom
Op 't bloedig afgeperst lama sabacthani !
Zo kermt de onwetende aan z'n zelfgekozen kruis,
En krimpt van pyn, en jammert dat hem dorst...
De wyze - hy die wel weet... wel God kent - bespot den dwaas,
En rykt hem gal, en jubelt: "hoor, hy roept z'n vader!"
En prevelt: "dank, o Heer, dat ik niet ben als hy!"
En zingt 'n psalm: "welzalig hy die in der boozen raad
Niet zit, en niet op 't vuile pad der zondaars gaat...
De wyze...sluipt ter-beurse, en schachert integralen.
De vader zwygt....o God, er is geen God!

's-Hage, 26 Februari 1861


Jan Jacob Slauerhoff

DE EENZAMEN

Stil sta ik in de steppe,
De doffe zon gaat onder,
De schrale maan verschijnt.


Het gras dampt, klam en vochtig,
De grond blijft stijf bevroren
In heete korte zomer:
t Blijft winter in de zomer.



De klokjes zijn nog hoorbaar,
Het rulle spoor nog zichtbaar,
De kar is al verdwenen.


Ja, alles gaat, verdwenen
Wat over is gebleven
Is lief maar onvoldoende
Om op te leven.


Gerrit Achterberg

Zestien
I
Laat mij aan u ontstaan,
wezen van zestien jaar.
Ik heb nog niet geleefd
dan enkel maar om dood te gaan,
als ik mijn naam niet heb gegrift
onder het vers, dat in u ligt.
Het vangt met deze strofe aan.
II
Wezen buiten de wet.
Afspraken met
sterren en eigen leden
voor eeuwig en zonder reden.
III
Van het meisje van zestien jaar
zijn dit de borsten; neem ze maar
zegt ze, je handen dorsten er naar;
en mij is het even wonderbaar:
hoe door mij heen een verte valt
met een zoetheid zonder oponthoud,
die zich tot een firmament versmalt
‘s nachts buiten mijn raam.
IV
Nu ik het samenzijn beleef
met het meisje van zestien jaar:
o beginsel des levens, geef
dat ge nog in mij klaar
ligt nu zij het stof wegveegt
uit mijn haar met haar handen en haar.
V
Om het bloed dat in haar parelt,
heilig u, mijn handen.
Dit is het eerste in de wereld.
Hierom is niet veranderd
het paradijs: Adam wandelt
met God; noemt, slaapt en vindt
hetzelfde lichaam dat ik vind.
Dezelfde wondere warande
gloeit buiten in de wind.

Willem Kloos

Van De Zee

Aan Frederik van Eeden

De Zee, de Zee klotst voort in eindelooze deining,
De Zee waarin mijn ziel zichzelf weerspiegeld ziet;
De Zee is als mijn Ziel in wezen en verschijning,
Zij is een levend Schoon en kent zichzelve niet.

Zij wischt zich zelven af in eeuwige verreining,
En wendt zich altijd om en keert weer waar zij vliedt,
Zij drukt zichzelven uit in duizenderlei lijning
En zingt een eeuwig-blij en eeuwig-klagend lied.

O, Zee was Ik als Gij in al Uw onbewustheid,
Dan zou ik eerst gehéél en gróót-gelukkig zijn;

Dan had ik eerst geen lust naar menschlijke belustheid
Op menschelijke vreugd en menschelijke pijn;

Dan wás mijn Ziel een Zee, en hare zelfgerustheid,
Zou, wijl Zij grooter is dan Gij, nóg grooter zijn.


Konstantínos Kaváfis

At the Theatre

I was bored with looking at the stage,
and raised my eyes towards the boxes.
In a box I saw you,
strangely beautiful, corruptly youthful.
And what I had been told about you
in the afternoon came back to me at once,
aroused my mind and body.
And while I gazed in fascination at
your weary beauty and your weary youth,
at your fastidious attire,
I pictured you, imagined you
the way they’d told me of you in the afternoon.


J.C. Bloem

Wat klaagt ge, o zwakke ziel, nu dat de zon gaat dalen?
De dag was lang en heet, en zijn geluk niet veel -
Maar laat den ijdelen hun vege zegepralen:
Beetren zijn heegegaan, en met een minder deel.



Rainer Maria Rilke

Archaischer Torso Apollos

Wir kannten nicht sein unerhörtes Haupt,
darin die Augenäpfel reiften. Aber 
sein Torso glüht noch wie ein Kandelaber, 
in dem sein Schauen, nur zurückgeschraubt,

sich hält und glänzt. Sonst könnte nicht der Bug 
der Brust dich blenden, und im leisen Drehen 
der Lenden könnte nicht ein Lächeln gehen 
zu jener Mitte, die die Zeugung trug.

Sonst stünde dieser Stein entstellt und kurz 
unter der Schultern durchsichtigem Sturz 
und flimmerte nicht wie Raubtierfelle;

und bräche nicht aus allen seinen Rändern 
aus wie ein Stern: denn da ist keine Stelle, 
die dich nicht sieht. Du mußt dein Leben ändern.


P.N. van Eyck

De tuinman en de dood

Een Perzisch Edelman:
Van morgen ijlt mijn tuinman, wit van schrik,
Mijn woning in: "Heer, Heer, één ogenblik!

Ginds, in de rooshof, snoeide ik loot na loot,
Toen keek ik achter mij. Daar stond de Dood.

Ik schrok, en haastte mij langs de andere kant,
Maar zag nog juist de dreiging van zijn hand.

Meester, uw paard, en laat mij spoorslags gaan,
Voor de avond nog bereik ik Ispahaan!" -

Van middag (lang reeds was hij heengespoed)
Heb ik in 't cederpark de Dood ontmoet.

"Waarom," zo vraag ik, want hij wacht en zwijgt,
"Hebt gij van morgen vroeg mijn knecht gedreigd?"

Glimlachend antwoordt hij: "Geen dreiging was 't,
Waarvoor uw tuinman vlood. Ik was verrast,

Toen 'k 's morgens hier nog stil aan 't werk zag staan,
Die 'k 's avonds halen moest in Ispahaan."