Rutger Kopland

De kunst van het doodgaan 

Als het zover is - zal ik dan eindelijk
weten wat dat is, doodgaan
jezelf verlaten en weten
dat je nooit terugkeert

soms wanneer ik het koraal hoor
Nun komm' der Heiden Heiland
doorstroomt mij een vermoeden van
onontkoombaar verlies -
maar wat geeft het

bij het zien van een uitzicht over bergen
een verte die verdwijnt in zichzelf
kan ik worden bevangen door een huiver
voor de eenzaamheid die mij wacht -
maar wat geeft het

er is wel eens zo'n avond dat over het gras
in de tuin het mooiste licht strijkt
dat er is: laat laag licht
en dat ik denk: dit was het dus
en het komt nooit meer terug -
maar wat geeft het

ik hoop dat dit het is want ik ben bang
dat het anders zal zijn



Maria Vasalis

Sotto Voce 

Zoveel soorten van verdriet, 
ik noem ze niet. 
Maar één, het afstand doen en scheiden. 
En niet het snijden doet zo'n pijn, 
maar het afgesneden zijn.

Nog is het mooi, 't geraamte van een blad,
vlinderlicht rustend op de aarde,
alleen nog maar zijn wezen waard.
Maar tussen de aderen van het lijden
niets meer om u mee te verblijden:
mazen van uw afwezigheid,
bijeengehouden door wat pijn
en groter wordend met de tijd.

Arm en beschaamd zo arm te zijn.


Liselore Gerritsen

En als ik zoals iedereen op een goeie dag zal doodgaan
hoop ik dat dat is op het uur dat de andere mensen opstaan
ik doe zoals altijd m'n ogen dicht
in het allervroegste morgenlicht
en met mijn mooiste kleren aan
ga ik van mijn stad vandaan
ik zal mijn langste nacht in gaan als de nacht voorbij is
en het leven dat ik heb ineens niet meer van mij is


Jean Pierre Rawie

STERFBED

Mijn vader sterft; als ik zijn hand vasthoud,
voel ik de botten door zijn huid heen steken.
Ik zoek naar woorden, maar hij kan niet spreken
en is bij elke ademtocht benauwd.

Dus schud ik kussens en verschik de deken,
waar hij met krachteloze hand in klauwt;
ik blijf zijn kind, al word ik eeuwen oud,
en blijf als kind voor eeuwig in gebreke.

Wij volgen één voor één hetzelfde pad,
en worden met dezelfde maat gemeten;
ik zie mijzelf nu bij zijn bed gezeten

zoals hij bij zijn eigen vader zat:
straks is hij weg, en heeft hij nooit geweten
hoe machteloos ik hem heb liefgehad.

12 juni 2012 - de dag dat mijn vader stierf


Jorge Luis Borges

Spinoza

De doorschijnende handen van de jood
Bewerken in de schemer de kristallen
En de middag, angst en koude, gaat dood.
(Eén middag is het evenbeeld van alle.)
De handen en de ruimte van een paarse tint
Die allengs verbleekt binnen de ghetto-grens
Bestaan ternauwernood voor deze kalme mens
Die droomt van doorzichtig labyrint.
Zijn roem, weerschijn van dromen in de droom
Van een andere spiegel, geeft hem geen schroom
Terwijl de gloed der deernen geen beletsel is.
Vrij van metafoor, van mythe, bewerkt de
Mens een harde kristal: de onbeperkte
Plattegrond van Hem die al Zijn sterren is.



Jorge Luis Borges

Het geschrevene dat diegenen nalieten
Op wie jouw angst zich beroept kan je niet redden;
je bent de anderen niet en je weet je thans
Centrum van het labyrint dat jouw stappen
Vlochten.  Niet de doodsstrijd van Jezus 
Noch die van Socrates, noch de sterke gouden
Siddharta die bij het doven van de dag
De dood in een tuin aanvaardde zal je redden. 
Stof is ook het woord geschreven door 
Jouw hand of uitgesproken door jouw mond. 
De Hades kent geen mededogen
En de nacht van God is eindeloos.
Je bent gemaakt van tijd, de onophoudelijke
Tijd. Je bent ieder afzonderlijk moment.


Thomas Campion

What if a day, or a month, or a yeare
Crown thy delights with a thousand sweet contentings?
Cannot a chance of a night or an howre
Crosse thy desires with as many sad tormentings?
          Fortune, honor, beauty, youth
          Are but blossoms dying;
          Wanton pleasure, doating love,
          Are but shadowes flying.
          All our joyes are but toyes,
          Idle thoughts deceiving;
          None have power of an howre
          In their lives bereaving.

Earthes but a point to the world, and a man
Is but a point to the worlds compared centure:
Shall then a point of a point be so vaine
As to triumph in a seely points adventure?
          All is hassard that we have,
          There is nothing biding;
          Dayes of pleasure are like streames
          Through faire meadowes gliding.
          Weale and woe, time doth goe,
          Time is ever turning:
          Secret fates guide our states,
          Both in mirth and mourning.

Sapfo

(…) eerlijk, ik wou dat ik dood was,
ze huilde toen ze mij moest verlaten
en in tranen zei ze me:
O, wat is dit erg voor ons,
Sapfo, tegen mijn wil ga ik bij je weg.
Maar ik gaf haar dit antwoord:
Vaarwel, ga gerust en denk aan mij,
want jij weet toch hoe wij van elkaar hielden,
zo niet, dan wil ik je helpen
herinneren ...
... en al het mooie wat wij beleefden,
veel kransen van viooltjes,
rozen en krokussen hingen om jou
... terwijl je bij me was



Ingmar Heytze

Poète Bénit

Het gaat te goed! Doe daar wat aan! 
Timmer gaten in mijn muren, 
smijt een dreigbrief door het raam 
en jaag de schimmel in mijn boeken, 
laat de buurt mijn kop vervloeken, 
sluit het gas af, doof het licht 
en laat een ouderwetse winter 
door de waterleiding gaan.

Boek mij voor een habbekrats
in godverlaten oorden, waar
mijn woorden in het schuim verzuipen
van de bierpomp op het plein.
Laat mij spreken voor holle zalen
en zet daar espressomachines bij aan,
laat mij 's nachts op weg naar huis
bij opgeheven haltes staan.

Laat honderd slechte epigonen
mijn hagelwit blazoen besmeuren,
laat mijn werk niet leven maar gebeuren
in een voetnoot van een slecht geschreven
doctoraal. O, laat alleen journaille
en het zwaarbelegen recensentendom
mijn werk waarderen. Geef mij nul
op het rekest, dat zal mij leren!


Ilja Leonard Pfeijffer

DIE LIEBE DIE LIEBE
liefde is een dunne naam
maar de avond wordt zwaar
en kruipt op mijn buik
ik ruik je avondmond
ik proef je naam
liefde is gauw gezongen en
liefde is dun gesponnen
maar spin voor iedere tol
en zing als een klepel
liefde is een avondwoord
maar het wordt avond
en mijn keel wordt donker
ik wil je drinken
ik proef je naam

Hagar Peeters

Lamento van het gedicht 

Zo broos dat ik moet worden ingebonden
en langdradig dat ik dichtgeslagen 
kan worden zodra mijn publiek is verzadigd,
vervlieg ik tot vergetelheid wanneer men van mij 
geen afdruk maakt. 

Ik koester niet de illusie dat u mij langer
dan een ademtocht verdraagt.
Ik besta alleen wanneer u dat van mij vraagt
en wat u aan mij heeft? Ik weet het niet.
U zoekt iets, maar of u dit in mij kunt vinden?
U verlangt het verlossende woord
dat niet bestaat, maar ja, zo klinkt het:

Was ik de geliefde die u ooit heeft afgewezen?
herleefden in mij alsjeblieft uw gestorven naasten,
kon ik mijn excuses maken namens degenen die u kwetsten
en de troostende woorden spreken die u hoopte te vernemen,
was ik de arts die u kon genezen
of het voedsel voor uw hongerige maag

maar ik ben een gedicht, heel licht en vruchteloos
uw metgezel vandaag. 


Herman de Coninck

Winter

Winter. Je ziet weer de bomen
door het bos, en dit licht
is geen licht maar inzicht:
er is niets nieuws
zonder de zon.


En toch is ook de nacht niet
uitzichtloos, zolang er sneeuw ligt
is het nooit volledig duister, nee,
er is de klaarte van een soort geloof
dat het nooit helemaal donker wordt.
Zolang er sneeuw ligt is er hoop.


JOHN KEATS (1795-1821)

A thing of beauty is a joy forever:
Its loveliness increases; it will never
Pass into nothingness, but still will keep
A bower quiet for us, and a sleep
Full of sweet dreams, and health, and quiet breathing.
Therefore, on every morrow, are we wreathing
A flowery band to bind us to the earth,
Spite of despondence, of the inhuman dearth
Of noble natures, of the gloomy days,
Of all the unhealthy and o’er-darkened ways
Made for our searching: yes in spite of all,
Some shape of beauty moves away the pall
From our dark spirits. Such the sun, the moon,
Trees old, and young sprouting a shady boon
For simple sheep; and such are daffodils
With the green world they live in; and clear rills
That for themselves a cooling covert make
‘Gainst the hot season; the mid forest brake,
Rich with a sprinkling of fair musk-rose blooms:
And such too is the grandeur of the dooms
We have imagined for the mighty dead;
All lovely tales that we have heard or read:
An endless fountain of immortal drink,
Pouring unto us from the heaven’s brink.

Nor do we merely feel these essences
For one short hour; no, even as the trees
That whisper round a temple become soon
Dear as the temple’s self, so does the moon,
The passion poesy, glories infinite,
Haunt us till they become a cheering light
Unto our souls, and bound to us so fast,
That, whether there be shine, or gloom o’ercast,
They always must be with us, or we die.


David Troch

wij waren geen jongens 

wij hadden vaders, wij waren zonen. het volstond niet 
dat wij driemaal daags spek en spinazie vraten. 
de hemdsmouwen moesten omhoog, 

wij moesten tonen hoe hard wij de spieren in onze bovenarmen 
op konden spannen. wij zweetten als zwijnen, groeven bloederige kloven 
in onze handen, wroetten in het stof waarin onze voorvaderen 
al jaren liggen te liggen 

en kregen het vuil amper onder onze vingernagels vandaan. 
wij moesten voelen met wat wij tussen de benen geboren waren, jongens, 

maar hadden niet eens een eigen kamer 
waar wij voorovergebogen, met opgetrokken knieën 
en met de neus in andere werelden zaten. 

wij ondervonden aan den lijve dat doordringende boerenstank 
je harder in het gezicht kan slaan dan wat vuistdikke boeken. 


David Troch is Winnaar Turing Nationale Gedichtenwedstrijd 2012

David Troch

Luisterrijk

deze kamer is gemaakt voor kousenvoeten,
voor het horen vallen van een naald. blind
herkennen we elk geluid, het schuifelen en

het stilstaan, het wegschuiven van het laken
en het voorzichtig neervlijen naast het naakte
lichaam dat het onze is. we protesteren eerst

half binnensmonds, maar stemmen al snel
het ademen tot één ritme af, tot er geen naald
meer tussen past. zo wordt alles, alles zacht.


Menno Wigman

Tegen de liefde

Van ijzer zijn en toch je tanden breken 
op een blond stuk vreten. Mokken. Wrokken.
Knarsen tot je dubbel ziet. Jezelf krampachtig 
op een ander wreken. Nooit meer wartaal eten.
Van ijzer zijn en toch je tanden breken.

Wat moet je als je weerloos bent verraden?
De stad uitgaan? Een bioscoop opblazen?
Vergeet het, bijt je vast in wie je was 
en zorg dat niemand nog je zon begraaft.



Frank Koenegracht

BRIEF AAN MIJN MOEDER

Moet je horen, mamma, luister je?
Ik lees hier over een aanbod
waarbij zeer oude moeders met
meestal zeer oude zonen die
om niet tastbare redenen niet meer
bij ze willen slapen
een zwaan ter beschikking wordt gesteld
door de thuiszorg.
Het gaat om Hollandse zwanen.
Ze zwemmen overdag rond,
maar 's avonds worden ze opgeborgen
in prachtige vitrines.
Ze worden thuisbezorgd en in je bed gelegd.
Ze slaan hun linker vleugel om je heen: dat
is tegen angst voor duizeligheid en ze leggen
hun snavel op het andere kussen:
dat is tegen eenzaamheid.
's Ochtends worden ze weer opgehaald.
Nou, doe het maar, mamma.
Je bent er immers voor verzekerd.


Frank Koenegracht

Psychiaters onderling

Heb je gehoord dat de slager dood is?
Ja, vrij plotseling,
het was toch geen suïcide?
Nee, nee, gelukkig niet, 
hij is meer in het algemeen dood. 
O, dan is het goed


Horatius

Rust is wat men vraagt aan de goden als men
op open zee verrast wordt door zwarte wolken
die de maan begraven en sterren doven
baken van schippers;

rust is de wens van Thracische vechtersbazen
Parthen getooid met pijlkoker vragen, Gosphus,
rust die niet voor goud en juwelen of voor
purper te koop is,

want geen schathuis of consulaire lijfwacht
drijft uit ons hart trieste bekommeringen
en zorgen weg, die in gestucte kamers
rond blijven vliegen.

Goed wordt geleefd met weinig wanneer een zoutvat
van de familie glanst op een tafeltje
en kalme slaap niet wordt gestoord door angst
of gierige hebzucht. 

Waarom mikt men stoer in dit korte leven
op menig doel? Wanneer verhuizen wij
naar land met ander zon? Is een balling ooit
ontsnapt aan zichzelf?

(vert. Piet Schrijver)


Bertolt Brecht

Der Mensch lebt durch den Kopf
der Kopf reicht ihm nicht aus
versuch es nur; von deinem Kopf
lebt höchstens eine Laus.
Denn für dieses Leben
ist der Mensch nicht schlau genug
niemals merkt er eben
allen Lug und Trug.

Ja; mach nur einen Plan
sei nur ein großes Licht!
Und mach dann noch´nen zweiten Plan
gehn tun sie beide nicht.
Denn für dieses Leben
ist der Mensch nicht schlecht genug:
doch sein höch´res Streben
ist ein schöner Zug.

Ja; renn nur nach dem Glück
doch renne nicht zu sehr!
Denn alle rennen nach dem Glück
Das Glück rennt hinterher.
Denn für dieses Leben
ist der Mensch nicht anspruchslos genug
drum ist all sein Streben
nur ein Selbstbetrug.

Der Mensch ist gar nicht gut
drum hau ihn auf den Hut
hast du ihn auf den Hut gehaut
dann wird er vielleicht gut.
Denn für dieses Leben
ist der Mensch nicht gut genug
darum haut ihn eben
ruhig auf den Hut.