Piet Paaltjens (1835 - 1894)

De Vegetariërs 

Vegetariërs zijn mensen,
Die de mensen anders wensen,
Net als grote olifanten;
Daarom eten zij slechts planten,
Zij zijn bang voor dooie koeien,
Want die kunnen niet meer loeien.
Beesten doden om te eten,
Noemen ze van God vergeten.
't Is zo deftig en zo fijn
Vegetariër te zijn!

In hun reine restauratie,
Is voor arm en rijk een plaasie,
Overal, tot in de keuken
Hangen christelijke spreuken,
Die de ziel zo zeer versterken,
En zo spijsverterend werken,
Die voor overdaad behoeden,
Ons met idealen voeden.
't Is zo deftig en zo fijn
Vegetariër te zijn.

Zondags bonen, maandags bonen,
Dinsdags bonen, woensdags bonen,
Donderdags gepofte bonen,
Vrijdags bonen, altijd bonen,
Zaterdags gestoofde bonen,
God bewaar ons voor die bonen,
Bonen eten is 't beste,
Tot we bonen zijn ten leste,
't Is zo deftig en zo fijn,
Vegetariër te zijn.

Voor een heel klein beetje duiten,
Ga je je aan pap te buiten,
Voor een paar onnooz'le centen
Eet je appelen met krenten,
Soep van blaren, pas gevallen,
Met mahoniehouten ballen,
Meisjes met verboden konen,
Brengen je je portie bonen,
Vriend'lijk kijken is er nodig,
Fooien geven overbodig.
't Is zo deftig en zo fijn,
Vegetariër te zijn.

Sociaalders, anarchisten,
Lieve, zoete idealisten,
Niemand zit zich aan te stellen,
Ieder heeft wat te vertellen,
Brave armen, milde rijken,
Allen zijn ze huns gelijken,
Zwaargespierde, vrije vrouwen,
Die niet van 't mansvolk hou'en,
Kooplui, kunstenaars, poëten.
Heel de groep zit daar te eten.
't Is zo deftig en zo fijn,
Vegetariër te zijn.

Vegetariërs zijn lieden,
Die een ander wat verbieden,
Vegetariërs zijn poppen,
Die zich vol principes proppen.
Zij zijn bang voor bitterneuzen,
Soberheid is hunne leuze,
't Zal nog zover met ze komen,
Dat ze nest'len in de bomen,
Dat ze dode blaren eten,
Voor de rust van hun geweten.
't Is zo deftig en zo fijn,
Vegetariër te zijn.