J.C. Bloem (1887-1966)

Troost des donkers

Te midden der gezelligen gezeten
Bij de vertrouwdheid van den rossen haard -
Wat is het, dat ik mij opeens versmeten
Gevoel, en van een wegende' angst bezwaard?

Wat is het, dat ik bij het schertsend praten
Mijn mond niet meer kan plooien tot een lach,
En dat mij uitjaagt langs de barre straten,
Beladen met den zwaren winterdag?

Ik was toch nooit van hen die 't leven smaden,
Wier droom zich niet van de eigen laagheid keert,
Ik heb altijd, in dichten en in daden,
De ontstuimigheid van dit bestaan begeerd.

Maar o de zwakke en bittere ogenblikken,
Als ik de kracht tot strijden voel vergaan,
Als 't in mij opstormt en mij wil verstikken:
Heel de versmaadheid van dit aards bestaan.

Dan kan ik hun niet langer toebehoren,
Licht-levenden, vervreemd van droom en gloed,
In 't zonnig ijs van het geluk bevroren
Tot rustgen, die geen smart zelfs lijden doet.

Zo vlucht ik dan en zoek de stille wegen
Terzijde van het luide hart der stad:
De nauw door een lantaarn verlichte stegen;
Langs 't mistende kanaal het glibrig pad.

Waar weinig grauwe mensen mij ontmoeten,
Wellicht genoten van mijn doffe leed,
Begerende voor hun verzworven voeten
Den grond, dien geen gelukkige betreedt.

Daar baad ik in den vloed der duisterheden,
Die alle droefheid van mij henen spoelt,
En weet: aan 't eind van alles wat wij leden,
Is de vervulling, die de wonden koelt.

Dan voel ik mij in 't donkere verglijden,
Dan eindig ik niet langer in dit vlees,
Maar uit mijn wezen gaat een vreemd verwijden
Naar iets, dat verder is dan lust en vrees.

En, wat vermoeid, maar vol van zulk een vrede,
Dat smart een damp wordt zonder vorm of wicht,
Kan ik weer keren ter gewende stede,
Langs blijde mensen, in het open licht.   


Aleksandr Blok (1880 - 1921)


Al wat geweest is heeft mijn zegen,
Ik had geen beter deel verwacht. 
Ach, hoeveel heb ik lief gekregen!
Met hoeveel hartstocht nagedacht!

Geluk en droefheid trokken beide
Door alles heen hun bitter spoor,
Maar liefdesstorm noch wanhoop leidde
Ertoe dat ik het licht verloor.

En jij, die ik nu ook weer kwelde,
Vergeef. Wij horen bij elkaar.
Wat wij elkander nooit vertelden
Werd ik in jouw gelaat gewaar.

De ogen zijn vervuld van aandacht,
En het onrustige gemoed
Vervolgt door sneeuw en koude nanacht
De weg die het vervolgen moed.



James Fenton



OUT OF DANGER

Heart be kind and sign the release
As the trees their loss approve.
Learn as leaves must learn to fall
Out of danger, out of love.

What belongs to frost and thaw
Sullen winter will not harm.
What belongs to wind and rain
Is out of danger from the storm.

Jealous passion, cruel need
Betray the heart they feed upon.
But what belongs to earth and death
Is out of danger from the sun.

I was cruel, I was wrong -
Hard to say and hard to know.
You do not belong to me.
You are out of danger now -

Out of danger from the wind,
Out of danger from the wave,
Out of danger from the heart
Falling, falling out of love.


Jean Pierre Rawie



TABOE

Ik zie met steeds opnieuw bedwongen schrik
al wat er al voorbij is onder ogen,
de jaren die mij zomaar zijn ontvlogen,
de schijngestalten van mijn eigen ik.

De schaarse tijd waarover ik beschik,
tegen de tijd die weg is afgewogen,
vervult mij schrijnend van mijn onvermogen;
het einde schuilt in ieder ogenblik.

Toch leef ik telkens naar een toekomst toe,
alsof ik nog met eeuwigheden reken,
en doe gewoon de dingen die ik doe.

Dat morgen misschien niet meer aan zal breken,
voor jou, voor mij, voor ons, is een taboe,
waarover ik niet hardop durf te spreken.



Jean Pierre Rawie

Je kunt ze zelf niet kiezen: hoofd en lijf,
en ook je leven heb je maar ten dele 
in eigen hand. Verveelde goden spelen
hun spel met ons; wij zijn hun tijdverdrijf.

Je zoekt, zoals ook vóor je al zovelen,
een zin te geven aan je aards verblijf,
maar je gewroet, gepieker en geschrijf
maakt geen verschil, en kan geen mens wat schelen.

Soms lijkt het even of je echt iets kiest,
maar zelfs de liefste vrienden en vriendinnen
heb je alleen tot je ze weer verliest.

Het einde stond al vast in den beginne;
dat het zo is, maakt het niet minder triest:
je kwam, je zag, en er was niets te winnen.


Georgi Ivanov - 1894-1958

Het brute lot trotseren, 
In twijfel trekken, keren?
Wie zoiets waagt, is dwaas, ontspoord.

Toch durf ik te beweren

Dat deze avond mij behoort.

Het rood boven de bomen,

Met parelmoeren zomen …
Een nachtegaal in een sering,
Een mier die wil ontkomen - 
Dit alles heeft voor iemand zin.

Het kan zelfs zinvol blijken

Dat ik hier sta te kijken,
Dat links mijn oude jas zich laat
Met avondrood bestrijken
En rechts zich in het maanlicht baadt.


Aleksandr Blok (1880 - 1921)

Vergeten was op deze droeve aarde
Roem, glorie, al wat mij belangrijk leek,
Als ik jouw stralende gezicht ontwaarde
Dat uit een simpel lijstje naar mij keek.

Maar jij vertrok, wij gingen uit elkander.
Ik wierp je ring weg voor het morgenlicht.
Je gaf je lot in handen van een ander,
En ik vergat je prachtige gezicht.

Als zwarte vogels wervelden de dagen …
Hartstocht en drank ontnamen mijn vreugd …
Jouw beeld voor 't altaar wilde niet vervagen,
Ik riep naar jou als naar mijn zoete jeugd.

Ik riep je, maar je hebt niet omgekeken,
Ik wenende, maar je hart werd niet verzacht,
En in je blauwe mantel, zonder spreken,
Ging je het huis uit in de regennacht.

Waar vond jouw trotse ziel een onderkomen,
Mijn lieveling, zo teder en zo zacht …
Ik blijf maar van die blauwe mantel dromen
Waarin jij wegging in de regennacht …

Vergeten zijn nu roem en tederheden,
Mijn jeugd is reeds voorbij, en jouw portret
In 't simpel lijstje hoor tot het verleden,
Ik heb het eigenhandig weggezet.


Rutger Kopland

De kunst van het doodgaan 

Als het zover is - zal ik dan eindelijk
weten wat dat is, doodgaan
jezelf verlaten en weten
dat je nooit terugkeert

soms wanneer ik het koraal hoor
Nun komm' der Heiden Heiland
doorstroomt mij een vermoeden van
onontkoombaar verlies -
maar wat geeft het

bij het zien van een uitzicht over bergen
een verte die verdwijnt in zichzelf
kan ik worden bevangen door een huiver
voor de eenzaamheid die mij wacht -
maar wat geeft het

er is wel eens zo'n avond dat over het gras
in de tuin het mooiste licht strijkt
dat er is: laat laag licht
en dat ik denk: dit was het dus
en het komt nooit meer terug -
maar wat geeft het

ik hoop dat dit het is want ik ben bang
dat het anders zal zijn



Maria Vasalis

Sotto Voce 

Zoveel soorten van verdriet, 
ik noem ze niet. 
Maar één, het afstand doen en scheiden. 
En niet het snijden doet zo'n pijn, 
maar het afgesneden zijn.

Nog is het mooi, 't geraamte van een blad,
vlinderlicht rustend op de aarde,
alleen nog maar zijn wezen waard.
Maar tussen de aderen van het lijden
niets meer om u mee te verblijden:
mazen van uw afwezigheid,
bijeengehouden door wat pijn
en groter wordend met de tijd.

Arm en beschaamd zo arm te zijn.


Liselore Gerritsen

En als ik zoals iedereen op een goeie dag zal doodgaan
hoop ik dat dat is op het uur dat de andere mensen opstaan
ik doe zoals altijd m'n ogen dicht
in het allervroegste morgenlicht
en met mijn mooiste kleren aan
ga ik van mijn stad vandaan
ik zal mijn langste nacht in gaan als de nacht voorbij is
en het leven dat ik heb ineens niet meer van mij is


Jean Pierre Rawie

STERFBED

Mijn vader sterft; als ik zijn hand vasthoud,
voel ik de botten door zijn huid heen steken.
Ik zoek naar woorden, maar hij kan niet spreken
en is bij elke ademtocht benauwd.

Dus schud ik kussens en verschik de deken,
waar hij met krachteloze hand in klauwt;
ik blijf zijn kind, al word ik eeuwen oud,
en blijf als kind voor eeuwig in gebreke.

Wij volgen één voor één hetzelfde pad,
en worden met dezelfde maat gemeten;
ik zie mijzelf nu bij zijn bed gezeten

zoals hij bij zijn eigen vader zat:
straks is hij weg, en heeft hij nooit geweten
hoe machteloos ik hem heb liefgehad.

12 juni 2012 - de dag dat mijn vader stierf


Jorge Luis Borges

Spinoza

De doorschijnende handen van de jood
Bewerken in de schemer de kristallen
En de middag, angst en koude, gaat dood.
(Eén middag is het evenbeeld van alle.)
De handen en de ruimte van een paarse tint
Die allengs verbleekt binnen de ghetto-grens
Bestaan ternauwernood voor deze kalme mens
Die droomt van doorzichtig labyrint.
Zijn roem, weerschijn van dromen in de droom
Van een andere spiegel, geeft hem geen schroom
Terwijl de gloed der deernen geen beletsel is.
Vrij van metafoor, van mythe, bewerkt de
Mens een harde kristal: de onbeperkte
Plattegrond van Hem die al Zijn sterren is.



Jorge Luis Borges

Het geschrevene dat diegenen nalieten
Op wie jouw angst zich beroept kan je niet redden;
je bent de anderen niet en je weet je thans
Centrum van het labyrint dat jouw stappen
Vlochten.  Niet de doodsstrijd van Jezus 
Noch die van Socrates, noch de sterke gouden
Siddharta die bij het doven van de dag
De dood in een tuin aanvaardde zal je redden. 
Stof is ook het woord geschreven door 
Jouw hand of uitgesproken door jouw mond. 
De Hades kent geen mededogen
En de nacht van God is eindeloos.
Je bent gemaakt van tijd, de onophoudelijke
Tijd. Je bent ieder afzonderlijk moment.


Thomas Campion

What if a day, or a month, or a yeare
Crown thy delights with a thousand sweet contentings?
Cannot a chance of a night or an howre
Crosse thy desires with as many sad tormentings?
          Fortune, honor, beauty, youth
          Are but blossoms dying;
          Wanton pleasure, doating love,
          Are but shadowes flying.
          All our joyes are but toyes,
          Idle thoughts deceiving;
          None have power of an howre
          In their lives bereaving.

Earthes but a point to the world, and a man
Is but a point to the worlds compared centure:
Shall then a point of a point be so vaine
As to triumph in a seely points adventure?
          All is hassard that we have,
          There is nothing biding;
          Dayes of pleasure are like streames
          Through faire meadowes gliding.
          Weale and woe, time doth goe,
          Time is ever turning:
          Secret fates guide our states,
          Both in mirth and mourning.

Sapfo

(…) eerlijk, ik wou dat ik dood was,
ze huilde toen ze mij moest verlaten
en in tranen zei ze me:
O, wat is dit erg voor ons,
Sapfo, tegen mijn wil ga ik bij je weg.
Maar ik gaf haar dit antwoord:
Vaarwel, ga gerust en denk aan mij,
want jij weet toch hoe wij van elkaar hielden,
zo niet, dan wil ik je helpen
herinneren ...
... en al het mooie wat wij beleefden,
veel kransen van viooltjes,
rozen en krokussen hingen om jou
... terwijl je bij me was



Ingmar Heytze

Poète Bénit

Het gaat te goed! Doe daar wat aan! 
Timmer gaten in mijn muren, 
smijt een dreigbrief door het raam 
en jaag de schimmel in mijn boeken, 
laat de buurt mijn kop vervloeken, 
sluit het gas af, doof het licht 
en laat een ouderwetse winter 
door de waterleiding gaan.

Boek mij voor een habbekrats
in godverlaten oorden, waar
mijn woorden in het schuim verzuipen
van de bierpomp op het plein.
Laat mij spreken voor holle zalen
en zet daar espressomachines bij aan,
laat mij 's nachts op weg naar huis
bij opgeheven haltes staan.

Laat honderd slechte epigonen
mijn hagelwit blazoen besmeuren,
laat mijn werk niet leven maar gebeuren
in een voetnoot van een slecht geschreven
doctoraal. O, laat alleen journaille
en het zwaarbelegen recensentendom
mijn werk waarderen. Geef mij nul
op het rekest, dat zal mij leren!


Ilja Leonard Pfeijffer

DIE LIEBE DIE LIEBE
liefde is een dunne naam
maar de avond wordt zwaar
en kruipt op mijn buik
ik ruik je avondmond
ik proef je naam
liefde is gauw gezongen en
liefde is dun gesponnen
maar spin voor iedere tol
en zing als een klepel
liefde is een avondwoord
maar het wordt avond
en mijn keel wordt donker
ik wil je drinken
ik proef je naam

Hagar Peeters

Lamento van het gedicht 

Zo broos dat ik moet worden ingebonden
en langdradig dat ik dichtgeslagen 
kan worden zodra mijn publiek is verzadigd,
vervlieg ik tot vergetelheid wanneer men van mij 
geen afdruk maakt. 

Ik koester niet de illusie dat u mij langer
dan een ademtocht verdraagt.
Ik besta alleen wanneer u dat van mij vraagt
en wat u aan mij heeft? Ik weet het niet.
U zoekt iets, maar of u dit in mij kunt vinden?
U verlangt het verlossende woord
dat niet bestaat, maar ja, zo klinkt het:

Was ik de geliefde die u ooit heeft afgewezen?
herleefden in mij alsjeblieft uw gestorven naasten,
kon ik mijn excuses maken namens degenen die u kwetsten
en de troostende woorden spreken die u hoopte te vernemen,
was ik de arts die u kon genezen
of het voedsel voor uw hongerige maag

maar ik ben een gedicht, heel licht en vruchteloos
uw metgezel vandaag. 


Herman de Coninck

Winter

Winter. Je ziet weer de bomen
door het bos, en dit licht
is geen licht maar inzicht:
er is niets nieuws
zonder de zon.


En toch is ook de nacht niet
uitzichtloos, zolang er sneeuw ligt
is het nooit volledig duister, nee,
er is de klaarte van een soort geloof
dat het nooit helemaal donker wordt.
Zolang er sneeuw ligt is er hoop.


JOHN KEATS (1795-1821)

A thing of beauty is a joy forever:
Its loveliness increases; it will never
Pass into nothingness, but still will keep
A bower quiet for us, and a sleep
Full of sweet dreams, and health, and quiet breathing.
Therefore, on every morrow, are we wreathing
A flowery band to bind us to the earth,
Spite of despondence, of the inhuman dearth
Of noble natures, of the gloomy days,
Of all the unhealthy and o’er-darkened ways
Made for our searching: yes in spite of all,
Some shape of beauty moves away the pall
From our dark spirits. Such the sun, the moon,
Trees old, and young sprouting a shady boon
For simple sheep; and such are daffodils
With the green world they live in; and clear rills
That for themselves a cooling covert make
‘Gainst the hot season; the mid forest brake,
Rich with a sprinkling of fair musk-rose blooms:
And such too is the grandeur of the dooms
We have imagined for the mighty dead;
All lovely tales that we have heard or read:
An endless fountain of immortal drink,
Pouring unto us from the heaven’s brink.

Nor do we merely feel these essences
For one short hour; no, even as the trees
That whisper round a temple become soon
Dear as the temple’s self, so does the moon,
The passion poesy, glories infinite,
Haunt us till they become a cheering light
Unto our souls, and bound to us so fast,
That, whether there be shine, or gloom o’ercast,
They always must be with us, or we die.