Als ik te lang gezeten had bij jou,
te weerloos en te dicht tegen je aan,
wist ik dat ik vlug weg moest daarvandaan,
want van te grote warmte krijg je gauwer kou.
En als ik langer dan een mens verdragen kon
gekeken had naar jou, zo mooi en zo stralend klaar
dan ging ik duizelen en werd ik raar
zoals van te lang kijken naar de zon.
Dus zit ik nu weer op mijn ouwe kamer
waar alles donker is en koud en klein,
rondtastend naar mijn dingen, bedachtzamer
omdat ze me vervreemd geworden zijn.
Ik zoek mijn weg, hou halt en luister
tot ik weer gewoon word aan het duister.