Anne Vegter

We lachten zo schel dat we bekend raakten om onze vrolijkheid,
aan ons merkte je niets. We kozen brillen, haastige, we droegen
zweetbeslagen glazen, zagen gezichten noch gezegden, woorden,
letters lazen we maar even niet. We sloegen regels in de wind

van de taal: (hullie zullie of hoe zeg je dat hunnie of laat ook maar).
Moesten we luidop lijstjes lezen, op werk zeiden we niet geweten,
bril vergeten. We wachtten vrolijkheid die zomaar niet kwam. Thuis
zwegen de dingen en de dieren zoals in grotten van voor tekens

van leven. Mensenschrift. Ergens begonnen, toen op drift en nu
doet iedereen het, zeggen ze, maar het alfabet is misschien
niet helemaal eerlijk verdeeld. Waar waren we toen de letters
werden geschud? Is er nog over van de spelling? Mogen wij ook?